Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitair berekende rendement.

X is gehuwd en heeft in 2021 inkomen uit werk en woning en inkomen uit sparen en beleggen. De aanslag IB/PVV 2021 is, na toepassing van het Kerstarrest en het Besluit rechtsherstel box 3, vastgesteld naar een belastbaar bedrag uit sparen en beleggen van € 780. X stelt dat het werkelijke rendement op zijn vermogen lager is dan het forfaitair berekende rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3. In beroep is in geschil of de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP bij het EVRM in combinatie met art. 14 EVRM en of er sprake is van een individuele en buitensporige last.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitair berekende rendement. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat het aan X is om het door hem gestelde lagere rendementspercentage nader te motiveren. X slaagt hier niet in. Van een individuele buitensporige last is ook geen sprake. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Wet rechtsherstel box 3 1

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 30 april

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Box 3

423

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen