De Hoge Raad oordeelt dat een dienstbetrekking bestond tussen X bv en B. B had zich verbonden om in dienst van X bv tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Naar civiel recht was sprake van een dienstbetrekking tussen X bv en B en niet tussen A bv en B.

Belanghebbende, X bv, houdt sinds 1981 de aandelen in A bv. A bv beheert de vennootschappen die onderdeel uitmaken van de Energie Divisie van het concern waartoe X bv behoort. Begin 1982 komt B in dienstbetrekking werken voor X bv. B verricht werkzaamheden voor de Energie Divisie van A bv. Het salaris van B wordt betaald door X bv en doorbelast aan A bv. In 1999 treedt B toe tot het bestuur van X bv. X bv besluit eind 2008 om de aandelen A bv te verkopen en kent een ‘incentive fee‘ toe aan X bij een geslaagde verkoop. Op 12 mei 2009 neemt B ontslag bij X bv en sluit hij een arbeidsovereenkomst met A bv. Op die dag worden ook de aandelen A bv aan K bv verkocht, in verband waarmee B op 20 mei 2009 een incentive fee van € 5 mln ontvangt van X bv. Per 1 juni 2009 betaalt A bv het salaris van B. De inspecteur legt vervolgens een LB-naheffingsaanslag pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding op aan X bv. X bv stelt daarop dat er geen sprake was van een dienstbetrekking tussen haar en B. X bv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat een dienstbetrekking bestond tussen X bv en B. De Hoge Raad overweegt daarbij dat B zich in dienst van X bv heeft verbonden tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten en dat naar civiel recht sprake was van een dienstbetrekking tussen X bv en B en niet tussen A bv en B. De inspecteur heeft dan ook terecht de LB-naheffingsaanslag pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding opgelegd aan X bv. Het beroep in cassatie van X bv is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 32bb

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 4 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen