Op 12 november 2025 is aflevering 21 van Fiscaal Weekblad FED verschenen. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:

  • FED 2025/96
    Toelichting Tabel II: te goeder trouw/zorgvuldigheid als materiële voorwaarde voor het nihiltarief?
  • FED 2025/97
    Territoriale beperking artikel 11 Btw-richtlijn niet ongerechtvaardigd in strijd met het primaire unierecht.
  • FED 2025/98
    Overheidssubsidie ter dekking tekorten openbaar vervoer geen onderdeel van de btw-maatstaf.
  • FED 2025/99
    Een belastingplichtige die een dienst heeft verricht en die op zijn factuur een btw-bedrag heeft vermeld dat is berekend op basis van een onjuist tarief, is niet gehouden tot voldoening van het gedeelte van de btw dat ten onrechte aan een niet-belastingplichtige is gefactureerd, zelfs indien deze belastingplichtige ook gelijksoortige diensten heeft verricht voor andere belastingplichtigen. Om te beoordelen of er gevaar voor verlies van belastinginkomsten bestaat dient nagegaan te worden of de ontvanger van de factuur daadwerkelijk btw-plichtig is. Correctie is mogelijk op basis van schatting.
  • FED 2025/100
    APV-regeling is op stelselniveau niet strijdig met artikel 1 EP EVRM jo. 14 EVRM.
  • FED 2025/101
    In de gronden waarop het Hof de afwijzing van de vergoeding van de kosten van de deskundige heeft gebaseerd, ligt als rechtsopvatting van het Hof besloten dat de kosten van een deskundige niet voor vergoeding in aanmerking komen indien de deskundige niet heeft bijgedragen aan de beslissing (gegrondbevinding van het (hoger) beroep) van de rechter. Die rechtsopvatting is onjuist, evenals de opvatting van het Hof dat de rechter bevoegd is het optreden van een deskundige ter zitting aan te merken als optreden tot bijstand van de gemachtigde en niet als optreden als deskundige. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:60, lid 4, Awb aan de Rechtbank mededeling heeft gedaan van de door haar naar de zitting mee te brengen deskundige. Anders dan de Rechtbank heeft aangenomen, staat die omstandigheid echter niet eraan in de weg dat de kosten van een door die belanghebbende onaangekondigd naar de zitting meegebrachte deskundige op de voet van artikel 1, letter b, Besluit niettemin voor vergoeding in aanmerking kunnen komen wanneer die deskundige ter zitting is gehoord. Ook in zoverre geven ook de oordelen van de Rechtbank blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft – in cassatie niet bestreden – geoordeeld dat de Rechtbank tijdens het onderzoek ter zitting de deskundige niet heeft gehoord. Het Hof heeft daarom terecht geen aanleiding gezien voor het toekennen van een vergoeding van de kosten voor de aanwezigheid van de deskundige ter zitting van de Rechtbank.

Producten: Fiscaal Tijdschrift FED

20