Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de voorwaarden die Polen stelt bij de aftrek van voorbelasting bij ICV’s in strijd is met het EU-recht. Polen hanteert ten onrechte een termijn van drie maanden na het einde van de maand waarin de belastingplicht in verband met de verwerving van de goederen is ontstaan.

Het Poolse A. dient een verzoek om een individuele ruling in bij de Poolse Belastingdienst. In het kader van haar handelsactiviteiten verricht A. onder meer ICV’s van goederen in Polen. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij de vertraagde ontvangst van een factuur, kan A. de BTW die verschuldigd is over de ICV’s niet vermelden in de belastingaangifte die wordt ingediend binnen drie maanden na het einde van de maand waarin de belastingplicht voor de verworven goederen is ontstaan. In haar verzoekt vraagt A. daarom om een praktische regeling. De Poolse fiscus is van mening dat de termijn van drie maanden niet in strijd is met de door de BTW-richtlijn gestelde voorwaarden voor het recht op BTW-aftrek. X is echter van mening dat sprake is van strijd met het beginsel van fiscale neutraliteit en het evenredigheidsbeginsel.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de voorwaarden die Polen stelt bij de aftrek van voorbelasting bij ICV’s in strijd is met het EU-recht. Polen eist ten onrechte dat de verschuldigde BTW moet worden vermeld in de belastingaangifte die wordt ingediend binnen een termijn van drie maanden na het einde van de maand waarin de belastingplicht in verband met de verwerving van de goederen is ontstaan. Het Hof van Justitie EU merkt hierbij onder andere op dat ook van belang is dat in het kader van ICV’s op grond van de verleggingsregeling geen betaling van BTW plaatsvindt, zodat niets aan de Belastingdienst verschuldigd is.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 19 maart

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen