De Hoge Raad oordeelt dat het voor de SW-bedrijfsopvolgingsregeling in aanmerking te nemen ondernemingsvermogen onvoldoende door het hof is gemotiveerd. Verwijzing volgt voor een nader onderzoek naar de vraag welke panden in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de projectontwikkelingstak.

X erft (certificaten van) aandelen in drie bv’s die zich bezighouden met de ontwikkeling en verhuur van vastgoed. X is één van de erfgenamen. De totale portefeuille bestaat uit ongeveer 300 objecten met 2800 verhuurbare eenheden. In geschil is of X terecht toepassing van de SW-bedrijfsopvolgingsregeling claimt. De inspecteur wil deze alleen toepassen voor de projectontwikkelingstak. Volgens Hof Amsterdam zijn de projectontwikkeling en de verhuur niet zo nauw met elkaar verweven dat het gehele vermogen kwalificeert als één materiële onderneming. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het voor de bedrijfsopvolgingsregeling in aanmerking te nemen ondernemingsvermogen onvoldoende door het hof is gemotiveerd. In hoger beroep betwistte X namelijk de door de inspecteur toegepaste kwalificatie van een aantal panden. Het hof volgde het standpunt van de inspecteur zonder zich uit te spreken over het hierover bestaande geschil. Voor het overige is het beroep van X ongegrond. Verwijzing volgt naar Hof Den Haag voor een nader onderzoek naar de vraag welke panden in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de projectontwikkelingstak.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Successiewet 1956 35c

Successiewet 1956 35b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 21 juni

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen