Inleiding

Bijgewerkt op 10 oktober 2022

In een Kamerbrief van 15 april 2022 beschreef de staatssecretaris de hoofdlijnen van het toekomstig box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. In een Kamerbrief van 29 september 2022 geeft hij uitvoering aan een aantal moties en toezeggingen over het toekomstige box 3-stelsel.

1. Contourennota 15 april 2022

Bijgewerkt op 21 februari 2023

In de Kamerbrief over contourennota voor box 3-heffing op basis van werkelijk rendement • 15-04-2022 (V-N 2022/19.3worden de contouren voor het voorstel van de belastingheffing vanaf 2025 beschreven. Het voorstel is een vermogensaanwasbelasting waarbij in box 3 belast worden reguliere inkomsten en waardeontwikkelingen. Uit de Kamerbrief kunnen de volgende contouren ontleend worden:

  • Voor de waardes van spaar- en beleggingsproducten wordt aangesloten bij de door de financiële instellingen te verstrekken financiële jaaroverzichten.
  • De waardes van onroerende zaken worden vanaf 2025 aanvankelijk nog forfaitair belast. Op een later moment zal de waarde op basis van de werkelijke waarde belast worden.
  • De rente op vorderingen en schulden zal als positief inkomen belast zijn bij de schuldeiser en als negatief inkomen aftrekbaar bij de schuldenaar. Kwijtschelding leidt tot een positieve vermogensmutatie bij de schuldenaar en een negatieve vermogensmutatie bij de schuldeiser. Af- en opwaardering leidt alleen bij de schuldeiser tot een vermogensmutatie.
  • Er wordt nog onderzocht hoe de belastingheffing over het werkelijke rendement voor overige bezittingen vormgegeven kan worden.
  • Ook wordt nog onderzocht welke kosten eenduidig zijn toe te wijzen aan de inkomsten uit vermogen en aftrekbaar zijn en welke kosten als niet aftrekbaar moeten worden beschouwd.
  • Verrekening van verliezen in box 3 zal waarschijnlijk alleen binnen box 3 mogelijk zijn. De termijn van verliesverrekening moet nog worden onderzocht.
  • Er komt een heffingsvrij inkomen. De hoogte hiervan is nog niet bekend.
  • Ook het tarief (vlaktaks, progressief, hoogte?) is nog niet bekend.
  • De huidige vrijstellingen blijven zoveel mogelijk gehandhaafd, tenzij deze overgang aanleiding is om de vrijstelling anders vorm te geven of af te schaffen.
  • Er zijn nog een groot aantal technische vraagstukken die nog nader onderzocht worden. Het gaat daarbij onder meer om:
    • onzakelijke elementen bij het belasten van het werkelijke rendement,
    • verhouding met de schenk- en erfbelasting bij kwijtschelden van vorderingen,
    • liquiditeitseffecten bij heffing over niet-gerealiseerde waardemutaties,
    • bestanddelen die gesplitst zijn in blooteigendom en vruchtgebruik,
    • arbitrage-effecten die optreden door de gewijzigde verhouding waarop inkomsten uit vermogen worden belast ten opzichte van andere regimes, zoals box 2,
    • positie van binnenlandse belastingplichtigen met vermogen in het buitenland of buitenlandse belastingplichtigen,
    • de gevolgen van persoonlijke omstandigheden zoals het aangaan en beëindigen van een fiscaal partnerschap, overlijden en migratie.

Mede aan de hand van bovenstaande contouren zal een conceptwetsvoorstel ter internetconsultatie worden aangeboden. Het voornemen is om het wetsvoorstel uiteindelijk voor het zomerreces 2023 aan de Tweede Kamer een te bieden.

Op 9 juni 2022 beantwoordde Staatssecretaris Van Rij feitelijke vragen van de vaste commissie voor Financiën naar aanleiding van de contourennota box 3-heffing op basis van werkelijk rendement (Antwoorden op feitelijke vragen contourennota box 3-heffing op basis van werkelijk rendement • 09-06-2022 en Kamervragen over feitelijke vragen contourennota box 3-heffing • 09-06-2022 • 2022-0000160751, V-N 2022/27.24.5). Hieruit blijkt onder meer dat op dit moment wordt nagedacht over de vormgeving van een verliesverrekening. De staatssecretaris geeft aan dat het voor de hand ligt om de verliesverrekening zo vorm te geven dat verliezen uitsluitend kunnen worden verrekend met de box 3-inkomsten uit andere jaren.

Uit de antwoorden volgt verder dat de waardeontwikkeling van vastgoed eerst nog forfaitair zal worden belast, waarbij zo snel mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement. Naar de invulling van de forfaitaire vaststelling wordt op dit moment onderzoek gedaan. Zolang de waardeontwikkeling van onroerende zaken in box 3 forfaitair wordt belast, worden de kosten die rechtstreeks samenhangen met deze waardeontwikkeling ook via een kostenforfait in aanmerking genomen. Op dit moment wordt ook onderzoek gedaan naar de kostensoorten in een kostenforfait.

Bij de vormgeving van het nieuwe stelsel wordt daarnaast aandacht besteed aan de eventuele mogelijkheid tot planning of arbitrage door het beïnvloeden van de omvang van de reguliere voordelen, bijvoorbeeld het uitlenen van geld door ouders aan kinderen tegen een rente die lager is dan de marktrente en de negatieve waardeontwikkelingen van vorderingen bij kwijtschelden van financieel volwaardige vorderingen in gelieerde verhoudingen.

2. Planning

Bijgewerkt op 23 februari 2023

Staatssecretaris Van Rij schetste op 25 juni 2022 in een Kamerbrief nog de planning om in 2025 te komen tot een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement (Kamerbrief over planning Box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement per 2025 • 25-06-2022 • 2022-0000172543, V-N 2022/31.5).

Op 5 september 2022 is een verschuiving van de ingangsdatum naar 2026 bekendgemaakt (Nieuwsbericht Nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement naar 2026 • 05-09-2022 en Kamerbrief stand van zaken box 3 • 05-09-2022 • 2022-0000218586).

De uitspraak over box 3 van de Hoge Raad was reden om opnieuw een extern onderzoek te laten doen door Capgemini naar de haalbaarheid van het tijdpad voor invoering in 2025. Uit dit onderzoek volgt dat de al gesignaleerde risico’s zijn toegenomen en dat er aanvullende risico’s zijn bijgekomen. Capgemini acht een succesvolle implementatie in 2025 daarom niet realistisch. In het nadere onderzoek is rekening gehouden met de actuele stand van alle zaken die van invloed zijn op het tijdpad, zoals het wetgevend traject, de modernisering van het ICT-landschap van de informatievoorziening bij de Belastingdienst en de samenwerking met de ketenpartners, zoals banken en verzekeraars.

Dit betekent dat, net als in de jaren 2023 en 2024, ook in 2025 de box 3-heffing nog plaats zal vinden op basis van de forfaitaire spaarvariant.

Bij de aanname van het wetsvoorstel Belastingplan 2023 in de Tweede Kamer is een motie aangenomen waarin de regering verzocht wordt met een strategisch bestuurlijk kader te komen over hoe wordt geborgd dat invoering van een stelsel over daadwerkelijk rendement zo snel mogelijk wordt gerealiseerd en vertraging wordt voorkomen (Motie over een strategisch bestuurlijk kader voor de borging van de invoering van een stelsel over daadwerkelijk rendement • 09-11-2022 • 36202-100).

In een Kamerbrief over toekomstig box 3-stelsel (9-2-2023 • 2023-0000024885) schetst de staatssecretaris een planning voor het wetgevingstraject op basis van een vermogensaanwasbelasting. In die planning wordt de concept-wetgeving in het eerste kwartaal 2023 voor internetconsultatie aangeboden, in het eerste kwartaal 2024 aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer en in het derde kwartaal 2024 bij de Eerste Kamer. De verwachte publicatie in het Staatsblad is uiterlijk december 2024 met een gewenste inwerkingtreding per 1 januari 2026.

Bij de aanname van het wetsvoorstel Belastingplan 2023 in de Tweede Kamer is ook een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken hoe een miljonairsbelasting, bijvoorbeeld door een vermogensbelasting van 1% op box 3-vermogen boven de 1 miljoen, vormgegeven kan worden in het licht van uitvoerbaarheid en fiscaal-juridische houdbaarheid (Motie over het onderzoeken van het vormgeven van een miljonairsbelasting in het licht van uitvoerbaarheid en fiscaal-juridische houdbaarheid • 09-11-2022 • 36202-102). In een Kamerbrief over toekomstig box 3-stelsel (9-2-2023 • 2023-0000024885) verwijst de staatssecretaris naar fiche 44 uit het IBO Vermogensverdeling. Hierin wordt een brede vermogensbelasting behandeld met een vrije voet per persoon van € 1 miljoen met een grondslag die in beginsel bestaat uit vermogen in box 1, box 2 en box 3. Aandachtspunten hierbij zijn de uitvoerbaarheid en de juridische houdbaarheid.

3. Kamerbrief van 29 september 2022

Bijgewerkt op 10 oktober 2022

In de Kamerbrief over het toekomstige box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement • 29-09-2022 • 2022-0000206548 geeft de staatssecretaris uitvoering aan een aantal moties en toezeggingen over het toekomstige box 3-stelsel.

De staatssecretaris gaat in de brief in op twee mogelijke stelsels voor het belasten van het werkelijke rendement en schetst daarbij de voor- en nadelen:

Vermogenswinstbelasting  Vermogensaanwasbelasting 
De waardemutatie over de periode van bezit wordt belast in het jaar van verkoop.

Jaarlijks wordt de (nog niet als inkomen gerealiseerde) waardemutatie belast, optellend tot de waardemutatie over de periode van bezit

Pluspunten:

  • Sluit aan bij realisatiebeginsel.
  • Liquiditeitsvoordeel voor burgers ten opzichte van huidige box 3-stelsel en een vermogensaanwasbelasting.

Pluspunten:

  • Weinig economisch verstorend.
  • Belastingdienst kan de aangifte grotendeels voorinvullen.

Minpunten

  • Groot eenmalig nadeel voor de schatkist.
  • Lock-in-effect (fiscale prikkel om bij waardestijging de verkoop uit te stellen) met grotere kans op constructies en belastingontduiking.
  • Belastingplichtige moet bij verkoop van box 3-bezittingen zelf de aankoopwaarde en de gemaakte kosten aanleveren.

Minpunten:

  • Betalen over niet gerealiseerd inkomen kan stuiten op onbegrip van de burger en leidt tot liquiditeitsprobleem voor kleine minderheid.
  • Er is meer belang bij instrumenten zoals verliesverrekening.
  • Mogelijk ingewikkeld voor onroerende zaken.


Binnen de vermogensaanwasbelasting schetst de staatssecretaris de opties om het werkelijke rendement op onroerende zaken te belasten. Voor de waardering lijkt de enige realistische mogelijkheid om aan te sluiten bij de WOZ-waarde voor woningen en de WEV voor niet-woningen. Voor het belasten van de waardeontwikkeling acht de staatssecretaris drie varianten relatief kansrijk. Om de juridische houdbaarheid van deze varianten te toetsen, wint hij nog extern advies in.

Forfait voor indirect rendement onroerende zaken
In deze variant wordt de waardeontwikkeling van een onroerende zaak ten opzichte van de beginwaarde van de onroerende zaak bepaald met een forfait. Hierbij zouden één of meer forfaits kunnen gelden die een weergave zijn van de gemiddelde waardeontwikkeling. Hierbij wordt in ieder geval gedifferentieerd tussen woningen en niet-woningen. Een optie is om ook naar regio te differentiëren.

Forfaitaire voorheffing die een jaar later wordt verrekend met het werkelijke rendement
De waardeontwikkeling van een onroerende zaak wordt in jaar 1 forfaitair belast op basis van de (WOZ-)beginwaarde. In de aangifte van jaar 2 wordt de belastingaangifte van jaar 1 gecorrigeerd met de werkelijke waardeontwikkeling op basis van de (WOZ-)waarden. Afwijking hiervan vindt plaats bij bijzondere situaties zoals sfeerovergangen tussen boxen, vererving, schenking of aan- of verkoop.

Werkelijk rendement over voorgaand jaar bij woningen
De waardeontwikkeling van woningen wordt op basis van de begin- en eindwaarden van jaar 1 belast in jaar 2. Voor niet-woningen wordt de waardeontwikkeling in het jaar zelf belast. Afwijking hiervan vindt plaats bij bijzondere situaties zoals sfeerovergangen tussen boxen, vererving, schenking of aan- of verkoop.

De staatssecretaris beschrijft in zijn brief ook nog drie varianten die hij minder kansrijk schat. Voor deze varianten wordt verwezen naar pagina 19 tot en met 21 van de brief.

De staatssecretaris gaat verder in op de mogelijkheden om binnen de vermogensaanwasbelasting en de overbruggingswet eventueel rekening te houden met inflatie. Dit is technisch mogelijk en sluit aan bij het draagkrachtbeginsel. De nadelen zijn echter extra complexiteit en een lagere belastingopbrengst, die budgettair gedekt moet worden (zie voor meer details pagina 21 tot en met 24 van de brief).

Tot slot bespreekt de staatssecretaris een aantal toezeggingen over de (on)mogelijkheden om belasting te ontwijken, zoals box-arbitrage en buitenlandsituaties, de behandeling van kwijtscheldingswinst in lijn met het armoede- en schuldenbeleid, de doorwerking van het nieuwe stelsel naar de toeslagen, de afbakening van vrijstellingen, en de berekening van het forfaitaire rendement voor de overbruggingswet.

De staatssecretaris streeft ernaar om in januari 2023 de concept-wetgeving gereed te hebben. Volgens de huidige planning wordt het wetsvoorstel in het eerste kwartaal 2024 aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer, in het derde kwartaal 2024 bij de Eerste Kamer en is de verwachte publicatie in de Staatscourant uiterlijk december 2024. De gewenste inwerkingtreding is 1 januari 2026. De staatssecretaris geeft hierbij aan dat deze planning ambitieus is.

4. Kamerbrief van 9 februari 2023

Bijgewerkt op 21 februari 2023

In een Kamerbrief over toekomstig box 3-stelsel (9-2-2023 • 2023-0000024885) wordt nogmaals beschreven dat voor een rechtvaardigere belastingheffing het volgens het kabinet nodig is om richting een stelsel te gaan op basis van werkelijk rendement. Dit is wel structureel complexer voor de Belastingdienst en een deel van de belastingplichtigen.

Alternatief op basis van Overbruggingswet box 3
Daarom beschrijft de staatssecretaris een alternatief op basis van de Overbruggingswet box 3. Hierbij heeft de staatssecretaris een verkenning gedaan naar het onderscheiden van meer categorieën, het anders berekenen van de forfaits, het eventueel omzetten van het heffingvrije vermogen in een heffingvrij inkomen, het hanteren van meerdere peildata en het invoeren van een tegenbewijsregeling. Op basis van deze verkenningen is een alternatief voor een stelsel op basis van het werkelijk rendement samengesteld met als basis de Overbruggingswet box 3 waarin:

  • Het forfaitair rendement bepaald wordt voor meer verschillende vermogensbestanddelen. Bij een aantal categorieën kan onderscheid gemaakt worden tussen binnenlandse en buitenlandse bezittingen.
  • De peildatum blijft in dit alternatief 1 januari.
  • De forfaitaire percentages worden vastgesteld uitgaande van het gemiddelde nettorendement (hierbij wordt dus rekening gehouden met de kosten).
  • Bij vermogenscategorieën met een reële kans op negatieve gemiddelde rendementen in een belastingjaar worden meerjarige forfaits toegepast met de formule: gemiddelde rendement van de vijf of tien meest recente jaren.
  • Het heffingsvrije vermogen wordt omgezet in een heffingvrij inkomen.

De verschillende vermogenscategorieën in dit alternatief worden als volgt voorgesteld:

Categorie

Eenjarig of meerjarig forfait

Banktegoeden (waaronder ook een aandeel VvE spaargeld en geld op een derdenrekening bij een notaris

Eenjarig

Obligaties

Meerjarig

Woningen (verhuurd)

Huur eenjarig, waardeontwikkeling meerjarig

Woningen (niet-verhuurd)

Huur eenjarig, waardeontwikkeling meerjarig

Niet-woningen (verhuurd)

Huur eenjarig, waardeontwikkeling meerjarig

Niet-woningen (niet-verhuurd)

Huur eenjarig, waardeontwikkeling meerjarig

Contant geld

Nihil

Vorderingen

Eenjarig

Schulden voor onroerend goed

Eenjarig

Overige schulden

Eenjarig

Kapitaalverzekeringen

Meerjarig

Rechten op periodieke uitkeringen

Meerjarig

Nettolijfrente, nettopensioen

Meerjarig

Cryptovaluta

Meerjarig

Overige bezittingen (waaronder effecten, andere dan obligaties)

Meerjarig