In een procedure voor Hof Den Bosch krijgt een in Duitsland wonend echtpaar te horen dat de in Nederland gelegen woning geen eigen woning is in box 1. De woning staat namelijk niet leeg en het echtpaar verblijft er bovendien regelmatig. Een interessante vraag – die in deze procedure niet centraal stond – is of de in Duitsland gelegen woning onder de Nederlandse bijleenregeling valt (art. 3.119aa Wet IB 2001).

De zaak (15 oktober 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2854) verloopt als volgt. Een echtpaar woont in Duitsland. Het echtpaar heeft sinds 2011 een woning in Nederland. De woning wordt niet verhuurd. Het echtpaar verblijft er zelf regelmatig. Na het overlijden van zijn echtgenote is de man per 26 oktober 2021 naar de woning verhuisd.

In zijn aangiften inkomstenbelasting over 2017 en 2018 merkt de man de woning aan als toekomstig hoofdverblijf (art. 3.111 lid 3 Wet IB 2001). De man stelt dus dat de woning in die jaren al als eigen woning in box 1 aangemerkt kan worden. Daar is de inspecteur het niet mee eens. Volgens de inspecteur valt de woning in die jaren in box 3.

Hof Den Bosch volgt het standpunt van de inspecteur. De woning kan alleen onder de verhuisregeling  van art. 3.111 lid 3 Wet IB 2001 vallen als de woning leeg staat of in aanbouw is. Daar loopt het op  stuk. De woning is ontegenzeggelijk niet in aanbouw. Ook staat de woning niet leeg. Al sinds 2013 staan er namelijk meubels in. Ook verblijft het echtpaar in 2017 en 2018 regelmatig één of twee weken in de woning. Het is dus een tweede woning, geen eigen woning onder de verhuisregeling. Woning en schuld vallen in die jaren in box 3.

Belang voor de praktijk

De hoofdregel is dat een belastingplichtige, samen met zijn fiscaal partner, maar één eigenwoning/hoofdverblijf kan hebben. Er zijn echter situaties denkbaar waarin een belastingplichtige naast de eigen woning/hoofdverblijf een andere woning kan hebben die wordt aangemerkt als eigen woning in box 1. De situaties waarin sprake kan zijn van zo’n fictieve eigen woning zijn uitgewerkt in de leden 2 tot en met 6 van art. 3.111 Wet IB 2001.

In deze zaak gaat het om de toepassing van één van de verhuisregelingen – opgenomen in de leden 2 en 3 – namelijk die van het toekomstig hoofdverblijf (lid 3). Aan de toepassing van die regeling zijn eisen gesteld. Eén van de eisen is dat de woning leeg staat of in aanbouw is. Dat daarvan in deze zaak geen sprake is, is evident, en daarmee ook dat de regeling  dus geen toepassing kan vinden.

Bijleenregeling
Over de vraag of de in Duitsland gelegen woning onder de Nederlandse bijleenregeling valt het volgende. De man is in 2021 geïmmigreerd. Vanaf dat moment is hij binnenlands belastingplichtige. Als de man voor die tijd werd aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige (art. 7.8 Wet IB 2001) valt de woning onder de Nederlandse inkomstenbelasting. Immers, als je kwalificerende buitenlandse belastingplichtige bent, word je min of meer behandeld als een ‘echte’ binnenlandse belastingplichtige, dus alsof je in Nederland woont. De bijleenregeling vindt in dat geval toepassing. Is daar geen sprake van dan is de eigenwoningregeling niet van toepassing op de woning, en daarmee ook de bijleenregeling niet. Dat geldt ook als de (fictieve) vervreemding van de Duitse woning plaatsvindt na 
immigratie naar Nederland.

Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

24

Gerelateerde artikelen