Een stel dat uit elkaar gaat heeft begrepen dat duurzaam gescheiden levende echtgenoten twee eigen woningen kunnen hebben. Onbeperkt in tijd, volgens de Belastingdienst. Twee eigen woningen, voor beide woningen hypotheekrenteaftrek. Het klinkt haast te mooi om waar te zijn. Is dat het ook? Een casus.
De casus luidt als volgt. Een stel gaat uit elkaar. Dat wil zeggen, ze blijven (voorlopig) getrouwd maar ze gaan gescheiden van elkaar leven. Zij blijft wonen in hun woning. Hij gaat vanaf januari 2026 wonen in een nieuw aan te kopen woning, kostprijs € 400.000. Ze zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De waarde van de woning waar de vrouw in blijft wonen bedraagt € 500.000. Op deze woning rust sinds 2010 een aflossingsvrije eigenwoningschuld van € 300.000. De aankoop van de nieuwe woning wordt volledig gefinancierd. Is er voor beide woningen hypotheekrenteaftrek?
Het antwoord: het klinkt haast te mooi om waar te zijn en dat is het ook. De Belastingdienst heeft zich uitgesproken over deze situatie van duurzaam gescheiden levende echtgenoten (zie KG:051:2025:7). Maar dit standpunt staat niet op zichzelf. Een analyse van de situatie.
Allereerst, door het huwelijk zijn de man en vrouw fiscaal partner voor onder andere de heffing van inkomstenbelasting (art. 5a lid 1 AWR). Dit eindigt pas als zij beiden op een ander woonadres staan ingeschreven én een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed hebben ingediend bij de rechtbank (art. 5a lid 4 AWR). Dit laatste doen zij nu juist niet, zodat zij fiscaal partner blijven.
In principe kunnen fiscale partners maar één hoofdverblijf hebben (art. 3.111 lid 8 Wet IB 2001). Zijn er twee hoofdverblijven, dan moeten de partners kiezen welke woning voor hen samen geldt als het hoofdverblijf. De andere woning is dat dan niet, en kan daarmee dan ook niet kwalificeren als eigen woning in box 1.
Echter, op grond van de slotzin van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001 geldt dat voor de toepassing van dit vierde lid – de echtscheidingsregeling binnen de eigenwoningregeling – én voor de toepassing van het achtste lid zij worden gezien als ex-partners nu zij duurzaam gescheiden leven. Geen fiscale partners dus voor deze twee regelingen, ondanks het voortbestaan van het huwelijk. Het komt er op neer dat de man en vrouw in die situatie twee eigen woningen kunnen hebben. Er hoeft geen keuze te worden gemaakt voor één hoofdverblijf. Zij kunnen dus allebei hun eigen hoofdverblijf hebben, en daarmee ook allebei een eigen woning.
Let op! Dat zij voor het vierde en achtste lid van art. 3.111 Wet IB 2001 worden aangemerkt als
ex-partners laat onverlet dat zij voor alle overige bepalingen van (o.a.) de Wet IB 2001 nog wél als
fiscale partners worden aangemerkt.
Omdat zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn valt alles in die gemeenschap, dus ook beide woningen en beide hypotheken. Voor de vrouw geldt dat zij voor de helft eigenaar is van de woning waar zij in woont. De helft van de hypotheek die daarop rust, is ook van haar. Daarnaast is zij voor de helft eigenaar van de nieuw aan te kopen woning. Die woning is voor haar echter geen hoofdverblijf, dus ook geen eigen woning, ook niet op grond van één van de fictieregelingen van art. 3.111 lid 2 tot en met 6 Wet IB 2001. Haar aandeel in die woning valt daarmee in box 3. Datzelfde geldt voor haar aandeel in de schuld voor die woning.
Voor haar echtgenoot geldt het volgende. Hij is voor de helft eigenaar van de woning waar hij in woont. In zoverre is daarop de eigenwoningregeling van toepassing. Datzelfde geldt voor de hypotheek die voor die woning wordt gesloten. Haar echtgenoot is ook voor de helft eigenaar van de woning waar zij in woont. Hij kan zijn aandeel in die woning gedurende een periode van maximaal twee jaar aanmerken als een eigen woning op grond van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001. Ook zijn aandeel in de lening kan voor een periode van maximaal twee jaar worden aangemerkt als eigenwoningschuld waarvoor hij renteaftrek in box 1 kan claimen. Daarna verhuist zijn aandeel in die woning en schuld naar box 3. Dit betekent ook dat hij op dat moment een eigenwoningreserve realiseert van € 100.000. Dit werkt door naar zijn aandeel in de hypotheek op de woning die hij bewoont. Zijn eigenwoningschuld daalt daardoor met € 100.000.
Voor de goede orde: omdat het stel fiscaal partner blijft, is er over en weer geen ruimte voor aftrek van aan elkaar verstrekt woongenot (art. 6.3 lid 2 Wet IB 2001). Evenmin genieten zij over en weer een periodieke uitkering vanwege aan elkaar verstrekt woongenot (art. 3.101 lid 2 Wet IB 2001). Uitgaande van ongewijzigde bedragen is hun situatie samengevat in onderstaande twee tabellen.

NB1
Het uitgangspunt in deze uitwerking is dat de vrouw en man ook daadwerkelijk duurzaam gescheiden levende echtgenoten zijn. Als zij echter samen op vakantie gaan, regelmatig bij elkaar verblijven, etc. dan zijn zij géén duurzaam gescheiden levende echtgenoten. In dat geval geldt gewoon de hoofdregel van art. 3.111 lid 8 Wet IB 2001 en zullen zij moeten kiezen welk van de twee hoofdverblijven voor de inkomstenbelastingheffing als hoofdverblijf voor hen beiden geldt. De andere woning valt dan automatisch in box 3. Zie ook het al eerder genoemde standpunt KG:051:2025:7.
NB2
In deze uitwerking is eenvoudigheidshalve voorbij gegaan aan de fiscale aflossingseis, maar die geldt in principe onverkort.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting