
Het RB vraagt aandacht voor de ruime formulering van de aftrekbeperking met betrekking tot zakelijke kosten in art. 3.15 Wet IB 2001 en art. 8 lid 5 Wet VPB 1969. Een dergelijke aftrekbeperking bij het ontbreken van een privé-element wordt door ondernemers als zeer onrechtvaardig ervaren. Dit staat in de reactie van het RB op het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026 (V-N 2025/23.2).
Het RB begrijpt dat een wijziging van de aftrekbeperking het kader van de verzamelwet te buiten gaat maar wil een signaal geven uit de praktijk. Bij de in de verzamelwet opgenomen wijziging van de samenloop werkkostenregeling en aftrekbeperking voor gemengde kosten zijn ook signalen uit de praktijk opgepakt. Een ander punt is het verschil tussen de 73,5% aftrek in art. 8 lid 5 Wet VPB 1969 en de 80% in de wet IB 2001 voor gemengde kosten. Het RB ziet niet in waarom de rechtsvorm van een onderneming de hoogte van de fiscale aftrek van gemengde kosten zou moeten bepalen.
Verder constateert het RB dat de bezwaarmogelijkheden voor niet verrekende belasting in de vennootschapsbelasting worden ingeperkt, zonder dat de noodzakelijke beleidswijzigingen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht gereed zijn.
Het RB stelt een alternatieve wettekst voor om niet of niet langer kwalificerende lijfrenten te kunnen belasten. Ook schetst het RB bezwaren tegen de technische uitvoering bij het gelijktrekken van de uiterste ingangsdatum van een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening en lijfrentebeleggingsrecht. Als oplossingsrichting stelt het RB voor om de formulering uit de huidige wettekst van art. 3.133 Wet IB 2001 te handhaven en het woord ‘vastgesteld’ te blijven gebruiken in plaats van ‘uitgekeerd’, al dan niet in combinatie met een eerste feitelijke betaling vóór 1 april van het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd plus zeven jaar wordt bereikt.
Bekijk ook het thema over het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026 op InView.
Bron: Register Belastingadviseurs
Informatiesoort: Nieuws