Het kabinet voert vanaf 2020 een tweeschijventarief in voor de inkomstenbelasting en de loonheffing. In box 3 is er in 2020 nog steeds geen zicht op belastingheffing over het vermogen tegen een werkelijk rendement. 

Box 1

In het regeerakkoord 2017-2021 heeft het kabinet aangekondigd het belastingstelsel te willen hervormen. Daarmee wil het kabinet onder andere de verschillen in fiscale behandeling van ondernemers en werknemers verkleinen en (meer) werken meer lonend maken.

De belasting over inkomen uit werk en wonen wordt nu berekend over vier belastingschijven. Het kabinet wil het inkomen minder zwaar belasten zodat de burger netto meer geld over kan houden. Hiervoor voert het kabinet vanaf 2020 een tweeschijventarief in voor de inkomstenbelasting en de loonheffing. Vanaf 2020 zien de belastingschijven en -tarieven voor box 1 er als volgt uit:

  1e schijf 2e schijf
Inkomen tot € 68.507    vanaf € 68.507
Belastingtarief 2020    37,35% 49,50%


AOW-gerechtigd en geboren na 1945:

  1e schijf 2e schijf 3e schijf
Inkomen tot € 34.712    tot € 68.507    vanaf € 68.507
Belastingtarief 2020    19,45% 37,35% 49,50%

        
AOW-gerechtigd en geboren voor 1946:

  1e schijf 2e schijf 3e schijf
Inkomen tot € 35.375    tot € 68.507    vanaf € 68.507
Belastingtarief 2020    19,45% 37,35% 49,50%

 
De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet daalt volgend jaar met 0,25%. Dat geldt zowel voor de werkgeversbijdrage als voor de bijdrage die o.a. uitkeringsgerechtigden verschuldigd zijn over hun pensioen-, stamrecht- en lijfrente-uitkeringen.

Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet    Jaar 2020    Jaar 2019   
Werkgeversbijdrage (hoge bijdrage) 6,70% 6,95%
Bijdrage uitkeringsgerechtigden (lage bijdrage) 5,45% 5,70%


Heffingskortingen
In 2020 worden de heffingskortingen verhoogd. Heffingskortingen zijn kortingen op de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Hierna volgt een vergelijking van de heffingskortingen 2020-2019.

  Jaar 2020    Jaar 2019  
Maximum algemene heffingskorting onder AOW-leeftijd € 2.711 € 2.477
Maximum algemene heffingskorting boven AOW-leeftijd   € 1.413 € 1.268
Maximum arbeidskorting   € 3.819 € 3.399
Maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting   € 2.881 € 2.835
Jonggehandicaptenkorting €   749 €   737
Ouderenkorting   € 1.622 € 1.596
Alleenstaande ouderenkorting  €   436 €   429
Heffingskorting groene beleggingen (% x vrijstelling in box 3)   0,7% 0,7%


Zelfstandigenaftrek
In 2020 wordt de zelfstandigenaftrek voor (zelfstandig) ondernemers aanzienlijk verlaagd. Als gevolg van de verlaging is per saldo meer belasting over de winst uit onderneming verschuldigd.

Een ondernemer die aan het urencriterium voldoet heeft recht op zelfstandigenaftrek. Over het bedrag van de zelfstandigenaftrek hoeft een ondernemer geen belasting te betalen. Het kabinet heeft aangegeven om vanaf 2020 de zelfstandigenaftrek in een aantal jaarlijkse stappen van € 250 te verlagen van € 7.820 naar een bedrag van € 5.000. Naast de verlaging van het bedrag van de zelfstandigenaftrek moet er vanaf 2020 ook nog de tariefcorrectie worden toegepast (zie hierna).

Met de beperking van de belastingaftrek voor zelfstandigen moet een deel van de lastenverlichting voor burgers worden betaald. De maatregel is volgens het kabinet ook bedoeld om de fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen.

Tariefcorrectie
Aftrekbare kosten kunnen in 2019 tegen een tarief van maximaal 51,75% (hypotheekrente tegen maximaal 49%) in aftrek worden gebracht. In 2020 daalt het aftrektarief naar 46%.

Als het inkomen van een belastingplichtige in de hoogste schijf inkomstenbelasting (51,75% in 2019) wordt belast, dan worden aftrekbare kosten ook tegen dit tarief in aanmerking genomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan lijfrenteaftrek en de betaling van alimentatie. Op deze hoofdregel is één belangrijke uitzondering gemaakt, namelijk de aftrekbare kosten van de eigen woning, zoals eigenwoningrente, erfpachtcanons en de bemiddelingsnota van de hypotheekadviseur. Deze kosten worden maximaal in aanmerking genomen tegen een tarief van nu 49% in 2019. Dat is dus 2,75% lager dan waartegen de inkomsten uit de eigen woning – met name het eigenwoningforfait – wordt belast. Vanaf 2020 wordt het percentage waartegen de kosten in aanmerking worden genomen met 3% verlaagd.

In onderstaand overzicht is de ontwikkeling van de tariefcorrectie tot en met 2023 te zien.

  Jaar 2019   Jaar 2020   Jaar 2021   Jaar 2022   Jaar 2023  
Maximaal aftrektarief aftrekbare kosten eigen woning 49,0% 46,0% 43,0% 40,0% 37,10%
Maximaal aftrektarief andere grondslag verminderende posten   51,75% 46,0% 43,0% 40,0% 37,10%

   
Met ingang van 2020 geldt de tariefcorrectie niet alleen voor de aftrekbare kosten van de eigen woning maar ook voor de volgende aftrekbare posten.

  • ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek, aftrek speur- en ontwikkelingswerk, meewerkaftrek, startersaftrek, startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en stakingsaftrek);
  • MKB-winstvrijstelling;
  • terbeschikkingsstellingsvrijstelling;
  • aftrek van onderhoudsverplichtingen (alimentatie);
  • aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten;
  • aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten;
  • aftrek van scholingsuitgaven;
  • giftenaftrek;
  • restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren;
  • verliezen op beleggingen in durfkapitaal. 

Voorbeeld
Nathalie en Luuk zijn vorig jaar gescheiden. Nathalie moet aan Luuk jaarlijks € 13.200 alimentatie betalen. Nathalie kan, gezien haar inkomen van ruim € 110.000 de alimentatie bij haar aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2019 aftrekken tegen 51,75%. Op netto-basis kost de alimentatie haar in 2019 € 13.200 – (51,75% x € 13.200 = € 6.831) = € 6.369. In 2020 is aftrek nog slechts mogelijk tegen 46%. Op netto-basis kost de alimentatie haar in 2020 € 13.200 – (46% x € 13.200 = € 6.072) = € 7.128. Haar netto lasten stijgen hierdoor met € 759.

Box 3

In het regeerakkoord van 2017-2021 heeft de regering de ambitie uitgesproken om de belastingheffing over inkomsten uit sparen en beleggen (box 3) meer in lijn te brengen met de werkelijk behaalde rendementen. Ondanks de aanpassingen van de box 3-heffing in de afgelopen jaren blijft het grootste probleem dat het fictieve inkomen in box 3 waarover belasting verschuldigd is, nog steeds afwijkt van het werkelijke inkomen. Het vast veronderstelde (‘forfaitaire’) rendement wordt bepaald aan de hand van een gestaffeld verondersteld rendement. Hierbij geldt: hoe meer vermogen, des te hoger het verondersteld rendement.

In de huidige situatie heeft elke belastingplichtige een heffingvrij vermogen van € 30.360 (in 2019, € 30.846 in 2020). Wat na aftrek van het heffingvrij vermogen overblijft, wordt belast met de tarieven in de volgende tabel. Wat na aftrek van het heffingvrij vermogen overblijft, wordt belast met de tarieven in de volgende tabel.

2019

Van het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan Maar niet meer dan       Wordt toegerekend aan spaardeel (0,13%) Wordt toegerekend aan beleggingsdeel (5,60%) De vermogensrendementsheffing over de grondslag bedraagt (tarief box 3: 30%)
€ 0 € 71.650 67% 33% 0,581%
€ 71.650 € 989.736 21% 79% 1,335%
€ 989.736 - 0% 100% 1,680%


In 2020 is sprake van een verlaging van het veronderstelde rendement op het spaardeel en het beleggingsdeel. Vanwege de inflatie zijn de schijven verhoogd.

2020

Van het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan Maar niet meer dan       Wordt toegerekend aan spaardeel (0,06%) Wordt toegerekend aan beleggingsdeel (5,33%) De vermogensrendementsheffing over de grondslag bedraagt (tarief box 3: 30%)
€ 0 € 72.979 67% 33% 0,54%
72.979 1.005.572 21% 79% 1,27%
1.005.572 - 0% 100% 1,60%

De vetgedrukte percentages zijn op 23-10-2019 verbeterd. Hier stonden in de eerste versie van dit artikel abusievelijk 0,09% bij het veronderstelde rendement en 0,55% bij de vermogensrendementsheffing.

Aanpassing box 3 stelsel met ingang van 2022
De staatssecretaris van Financiën heeft in zijn brief van 6 september 2019 aan de Tweede Kamer aangegeven dat het mogelijk is om belastingplichtigen met vooral spaargeld tegemoet te komen. Het kabinet zal in 2020 een wetsvoorstel uitwerken waarmee deze groep aanzienlijk minder, en in veel gevallen zelfs geen box 3-belasting meer zal betalen over de eerste € 440.000 spaargeld. De beoogde ingangsdatum van het gewijzigde box 3-stelsel is in 1 januari 2022.

De belangrijkste verschillen tussen het huidige en het beoogde box 3-stelsel staan in de volgende tabel samengevat.

Box 3 huidige regeling Box 3 vanaf 2022

Heffing over bezittingen minus schulden

  • Minder dan heffingvrij vermogen € 30.846 : geen box 3-heffing
  • Meer dan heffingvrij vermogen € 30.846: box 3 heffing over meerdere

Heffing over bezittingen

  • Minder dan drempel € 30:846: geen box 3-heffing
  • Meer dan drempel € 30.846: wel box 3 heffing over alle bezittingen

Forfaitair rendement over rendementsgrondslag (=vermogen minus heffingvrij vermogen € 30.846):

  1. Van € 0 - € 72.797: 1,80%
  2. Van € 72.797 - € 1.000.572: 4,22%
  3. Meer dan € 1.000.572: 5,33%

1 + 2 + 3 = rendement in box 3

Forfaitair rendement over vermogen

  1. Waarde spaargeld: 0,09%
  2. Waarde overige bezittingen: 5,33%
  3. Waarde schulden: 3.03%

1 + 2 - 3 = inkomen in box 3 (maar nooit negatief)

 

Rendement in box 3 = belastbaar inkomen in box 3 Inkomen box 3 minus heffingvrij inkomen = belastbaar inkomen in box 3
Tarief: 30% Tarief: 33%

 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2019

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

105

Gerelateerde artikelen