A-G Ettema is van mening dat de rijksbijdrage en in samenhang daarmee het cursusgeld wel en het lesgeld niet een rechtstreeks verband – in BTW-termen – heeft met het onderwijs dat X aanbiedt.

Stichting X verzorgt middelbaar onderwijs, dat voor 80% wordt gefinancierd met een rijksbijdrage. Voltijd-leerlingen van 18 jaar en ouder betalen lesgeld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Van deeltijd-leerlingen die 18 jaar en ouder zijn, ontvangt X rechtstreeks cursusgeld. Slechts in zoverre zijn dit volgens de inspecteur economische activiteiten voor de BTW. Volgens Rechtbank Den Haag moet X voor de kosten die zowel betrekking hebben op de economische activiteiten als op de niet-economische activiteiten een pre-prorataberekening maken. Hof Den Haag oordeelt dat er geen wederzijdse afhankelijkheid is tussen de kosten van de economische en niet-economische onderwijsactiviteiten. Voor de niet-economische activiteiten claimt X ten onrechte aftrek van voorbelasting. X gaat in cassatie.

A-G Ettema is van mening dat de rijksbijdrage en in samenhang daarmee het cursusgeld wel en het lesgeld niet een rechtstreeks verband – in BTW-termen – heeft met het onderwijs dat X aanbiedt. Tegenover de rijksbijdrage en het cursusgeld staat verbruik door de leerlingen. Het onderwijs wordt onder bezwarende titel verricht en is een economische activiteit. De rijksbijdrage wordt ook berekend op basis van deelnemers die jonger zijn dan 18 jaar, zodat deze moet worden geacht ook een vergoeding te vormen voor het onderwijs aan deze deelnemers. Er is geen reden om dit onderwijs afwijkend te behandelen en dat onderwijs is dus ook een economische activiteit. De conclusie onderschrijft wel de strekking van de middelen, maar overwegend niet de argumenten van X. De zaak moet volgens de advocaat-generaal worden verwezen voor nader feitelijk onderzoek naar de verhouding tussen de belaste en vrijgestelde omzet. De uitkomst van de niet in geschil zijnde pro rata-berekening rekent de rijksbijdrage namelijk ten onrechte niet tot de vergoeding voor de economische activiteit en is daarom niet bruikbaar voor de afdoening van de zaak.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 15

Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 artikel 11

Instantie: Hoge Raad (Parket)

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Europees belastingrecht

Editie: 18 november

Informatiesoort: VN Vandaag

28

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen