
A-G Sinnige is van mening dat het hof niet onbegrijpelijk uit de gebruikte bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaringen van X en zijn bijzondere professionele achtergrond, heeft afgeleid dat X voor de BV opzettelijk geen BTW-aangifte over het tweede kwartaal van 2014 heeft gedaan.
X is aanvankelijk werkzaam als registeraccountant en later als adviseur, gespecialiseerd op het gebied van accountancy, belastingadvies en consultancy. X is via zijn persoonlijk holding voor 55% aandeelhouder van A BV. Haar activiteiten bestaan uit de productie en verkoop van kunststof bouwmaterialen. X doet de administratie van deze, inmiddels ontbonden, BV en is door Hof Arnhem-Leeuwarden wegens het feitelijke leidinggeven aan fiscale misdrijven alsmede valsheid in geschrifte veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf. Volgens de Hoge Raad (1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:86, V-N 2022/11.17) is het bewijs dat X de ten laste gelegde feiten heeft begaan, ten onrechte uitsluitend gebaseerd op diens eigen verklaringen. Het hof heeft vastgesteld dat via zijn management-BV (B BV) auto’s aan X ter beschikking heeft gesteld en dit niet in haar LB-aangiften heeft verantwoord. Uit de valse km-administraties volgt dat dit wel had gemoeten. In het licht echter van wat de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd, namelijk dat X in dienst was bij zijn holding in plaats van bij B BV, is de bewezenverklaring niet zonder meer begrijpelijk. Volgt terugwijzing. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat A BV opzettelijk geen BTW-aangifte over het tweede kwartaal van 2014 heeft gedaan, ondanks het ontbreken van een aangiftebrief in het dossier. X heeft namelijk voor de overige kwartalen van dat jaar wel aangifte gedaan. X was er dus wel degelijk van op de hoogte dat hij verplicht was die aangifte te doen “en dat de uitnodiging er moet zijn geweest”. Bovendien wordt de uitnodiging niet elk kwartaal, maar “eenmalig (jaarlijks)” verstuurd. Bij B BV was slechts één persoon werkzaam en dat was X. B BV was dus inhoudingsplichtige en X heeft ook verklaard in loondienst te zijn bij B BV. Bovendien heeft X bevestigd dat hij de feitelijk leidinggevende van B BV was, dat hij uit die hoofde een onjuiste km-administratie heeft overhandigd en dat de kosten van de auto's ten laste kwamen van B BV. X gaat wederom in cassatie.
Advocaat-Generaal Sinnige is van mening dat het hof niet onbegrijpelijk uit de gebruikte bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaringen van X en zijn bijzondere professionele achtergrond, heeft afgeleid dat X opzettelijk geen BTW-aangifte over het tweede kwartaal van 2014 heeft gedaan. Het feit dat het hof B BV heeft aangemerkt als belasting- of betalingsplichtige en niet de holding is op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen – en de aan de feitenrechter toekomende selectie- en waarderingsvrijheid daaromtrent – niet onbegrijpelijk. X heeft structureel te hoge en kennelijk willekeurige bedragen aan voorbelasting opgevoerd, zodat A BV zo min mogelijk BTW hoefde te betalen. In totaliteit is terecht vastgesteld dat de benadeling ‘rond de tweehonderdduizend euro’ was. Bij een benadeling van € 125.000 tot € 250.000 past volgens de landelijke richtlijnen een straf van negen tot twaalf maanden. Ook voor het overige concludeert de A-G tot ongegrondverklaring van het beroep. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn is uitsluitend een matiging van de straf noodzakelijk.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13b
Algemene wet inzake rijksbelastingen 69
Rubriek: Strafrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 13 mei
Informatiesoort: VN Vandaag
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Focus: Focus