X is enig aandeelhouder/bestuurder van A BV. De BV handelt in computers, randapparatuur en software. In 2011 ontvangt X een waarschuwing van de Belastingdienst. X moet als ondernemer zorgvuldig zijn met het kiezen van nieuwe leveranciers/afnemers om te voorkomen dat hij betrokken raakt bij BTW-fraude. In 2014 wordt het BTW-nummer van een vaste leverancier ingetrokken, nadat de Belastingdienst constateert dat deze leverancier zelf geen BTW-aangiften doet. De leverancier stelt voor dat A BV voortaan zaken doet met een gelieerd reisbureau, wat X naar eigen zeggen weigert vanwege de branchevreemde activiteiten. Later gaat A BV toch zaken doen met B BV. B BV exploiteert een schoonmaakbedrijf, handelt in consumentenartikelen en consumentenelektronica en doet aan payrolling. X stuurt een kopie KvK-uitreksel van B BV en een uitleg van het bedrijf (“reference introduction”) naar de Belastingdienst. Deze gegevens blijkens na onderzoek vals te zijn. Volgens de Belastingdienst heeft A BV in 2014 op basis van valse facturen ruim € 330.000 teveel aftrek van voorbelasting geclaimd en heeft zij zich schuldig gemaakt aan carrouselfraude. Hof Den Haag veroordeelt X als feitelijk leidinggever tot 240 uren taakstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis. In cassatie stelt X met betrekking tot de aftrek van voorbelasting een pleitbaar standpunt te hebben, wat het hof ten onrechte ongemotiveerd gepasseerd zou hebben.
Advocaat-Generaal Van Kempen is van mening dat X geen pleitbaar standpunt heeft. Dat ligt besloten in de overweging van het hof dat A BV - en daarmee X - opzettelijk deel van de BTW-carrouselfraude heeft uitgemaakt en dat hij zich in de hoedanigheid van feitelijke leidinggever schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. Met het valse KvK-uittreksel van B BV heeft X schijntransacties willen verhullen, is opzettelijk meegewerkt aan fraude, aan het opzettelijk onjuist (laten) doen van BTW-aangiften en het verstrekken van valse bescheiden aan de Belastingdienst. Zo wist X dat de reference introduction vals was, omdat hij de betreffende ondernemer nimmer op een computerbeurs in Duitsland had ontmoet. Het is vaste jurisprudentie dat iemand die zich schuldig maakt aan fraude of misbruik geen beroep kan doen op het EU-recht. Ook voor het overige concludeert de advocaat-generaal tot ongegrondverklaring van het beroep (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 69
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Rubriek: Strafrecht, Omzetbelasting
Editie: 8 december
Informatiesoort: VN Vandaag