Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur de afwaardering van de lening ten laste van de winst van X BV terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Er is namelijk sprake van een onzakelijke lening.

A houdt de aandelen in X BV. Daarnaast houdt hij ook de aandelen in Q BV, dat op haar beurt weer aandelen houdt in het Duitse Z GmbH. X BV leent in 2017 en 2018 in totaal € 282.500 uit aan Q BV, die het doorleent aan Z GmbH. De lening wordt vervolgens in 2019 en 2020 afgewaardeerd naar nihil. De inspecteur staat de afwaardering niet toe om dat in zijn ogen sprake is van een onzakelijke lening.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur de afwaardering van de lening ten laste van de winst van X BV terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Er is namelijk sprake van een onzakelijke lening. De rechtbank acht daarbij onder andere van belang dat Q BV bij het afsluiten van de lening geen noemenswaardige zekerheden heeft verstrekt en dat het bedongen pandrecht op de aandelen niet is gevestigd. Verder stelt de rechtbank vast dat X BV op geen enkel moment stappen heeft ondernomen om het pandrecht te (laten) vestigen dan wel om betere zekerheden te bedingen, afgezien van het feit dat feitelijk geen zekerheden konden worden verstrekt die enige waarde vertegenwoordigen. X BV heeft hierdoor een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Op grond van het vertrouwensbeginsel staat de rechtbank nog wel aftrek van afwaarderingen van rentevorderingen voor de jaren 2019 (€ 11.300) en 2020 (€ 2050) toe. De aanslagen worden in zoverre verlaagd.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 8

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.25

Instantie: Rechtbank Gelderland

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 18 november

Informatiesoort: VN Vandaag

32

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen