X houdt zich bezig met de ontwikkeling van een stuk grond in het buitenland met als doel het bouwen en exploiteren van een appartementencomplex. X leent in 2010 een bedrag van € 500.000 uit aan een partner voor de bouw van het complex en gaat in 2013 met dezelfde persoon een licentieovereenkomst aan. In geschil is of de inspecteur terecht een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 aan X heeft opgelegd vanwege een onterecht afgetrokken bedrag van € 80.000 als afschrijving op de vermeende licentie.
Hof Arnhem-Leeuwarden onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een nieuw feit, omdat de inspecteur pas in 2018 ontdekte dat X in 2012 ten onrechte een afschrijving heeft opgevoerd. De navorderingsaanslag is terecht, nu er in 2012 nog slechts sprake was van een geldlening van X aan degene met wie hij samenwerkte aan de bouw van het complex en niet van een licentie waarop X mocht afschrijven. Het hof sluit aan bij de leningsovereenkomst van 1 april 2010: de investering van € 500.000 heeft daarin het karakter van een lening en niet van een ondernemersactiviteit. Pas vanaf 2013 werd gesproken over samenwerking en werd een licentieovereenkomst gesloten, waarin werd afgesproken dat X 75% van de exploitatieopbrengst zou ontvangen. Aan het feit dat de leningsovereenkomst “met terugwerkende kracht” zou zijn vervallen, kent het hof geen betekenis toe. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.30
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 15 juli
Informatiesoort: VN Vandaag