Piloot X woont in Nederland en vliegt voor een Ierse luchtvaartmaatschappij. In 2018 is hij eerst in Italië gestationeerd en vanaf 1 augustus 2018 in Duitsland. X ontvangt van zijn werkgever een allowance ter bestrijding van gemaakte kosten. In geschil is of deze allowance tot het loon van X behoort. Verder is in geschil of de inspecteur terecht geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft verleend ten aanzien van de werkzaamheden in Duitsland.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de allowance van piloot X terecht tot diens loon heeft gerekend. X maakt de aard van de kostenposten weliswaar voldoende aannemelijk met hetgeen hij aanvoert, maar hij heeft de omvang niet per kostenpost onderbouwd. Hij slaagt daardoor niet in zijn bewijslast. Ook heeft de inspecteur terecht geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor de werkzaamheden van X in Duitsland. Na een uitgebreide analyse concludeert het hof namelijk dat het loon van X niet ten laste komt van een VI van de werkgever in Duitsland en dat Nederland heffingsbevoegd is ter zake van dat loon. Het hof overweegt daarbij onder andere dat, op grond van het Belastingverdrag Duitsland-Ierland, de winst die toerekenbaar is aan de in Duitsland gelegen VI, slechts belastbaar is in Ierland.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 31a
Wet op de loonbelasting 1964 10
Wet inkomstenbelasting 2001 3.84
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht, Loonbelasting
Editie: 4 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag