Hof Amsterdam oordeelt dat slachtoffers van de toeslagenaffaire de mogelijkheid moeten hebben om een kwijtscheldingsverzoek ex. art. 26a IW 1990 aan de rechter voor te leggen, ook als er geen belastingschulden meer openstaan. Rechtbank Noord-Holland heeft X’ beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Aan X wordt een aanslag IB/PVV 2020 opgelegd. X’ echtgenoot Y wordt aangemerkt als toeslagouder van een gedupeerde van de toeslagenaffaire. In dat kader ontvangen X en Y mededelingen dat al hun publieke schulden worden kwijtgescholden over de periode tot en met 31 december 2020. Ook staat in deze mededelingen dat X en Y geen publieke schulden hadden over deze periode. Vervolgens dient X op 3 mei een verzoek tot kwijtschelding van belastingschulden in, omdat zij meent dat haar belastingschuld IB/PVV 2020 voor kwijtschelding in aanmerking komt. Volgens X is haar belastingschuld IB/PVV verrekend met ingehouden voorheffingen en een voorlopige teruggaaf. X meent dat zij recht heeft op een terugbetaling van de verrekende bedragen. Omdat een reactie uitblijft, verzoekt zij op 30 juni 2023 per brief om alsnog binnen twee weken te beslissen. Op 15 juli 2023 gaat X in beroep bij Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat het niet verlenen van kwijtschelding ex. art. 26a IW 1990 niet kan worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking en evenmin als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb en de ontvanger dus niet gehouden was tot het geven van een voor bezwaar vatbare beschikking. In hoger beroep is onder andere in geschil of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en of de ontvanger een kwijtscheldingsbeschikking op de voet van art. 26a IW had moeten nemen.

Hof Amsterdam (V-N 2025/25.1.6) oordeelt dat slachtoffers van de toeslagenaffaire ook als er geen belastingschulden meer openstaan de mogelijkheid moeten hebben om een kwijtscheldingsverzoek ex. art. 26a IW 1990 aan de rechter voor te leggen. Rechtbank Noord-Holland heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De uitleg van de ontvanger, dat geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking omdat X geen openstaande belastingschulden meer had, is volgens het hof een te strikte uitleg. X wordt dan namelijk een rechtsgang onthouden, terwijl de wetgever deze uitdrukkelijk heeft bedoeld open te stellen voor gevallen waarin iemand stelt dat hij wel voor de kwijtscheldingsregeling in aanmerking komt. Verder volgt uit de jurisprudentie dat ook een verzoek om een ambtshalve beslissing een aanvraag is in de zin van art. 1:3 Awb (HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:614, V-N 2024/19.23). Omdat X op 4 mei 2023 al een ingebrekestelling had gestuurd, mocht zij twee weken later beroep instellen wegens het uitblijven van een beslissing. X’ hoger beroep is gegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Invorderingswet 1990 artikel 26A

Algemene wet bestuursrecht artikel 4.17

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Toeslagen en zorgverzekeringswet, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 23 september

Informatiesoort: VN Vandaag

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen