De inspecteur dient op 10 december 2024 een verzoek in om geheimhouding en anonieme procesvoering op grond van art. 8:29 Awb. Hij stelt dat X en haar partner het soevereine gedachtegoed volgen en dat er sprake is van een dreiging voor de veiligheid van medewerkers van de Belastingdienst. Het verzoek ziet uitsluitend op de identiteit en het mandaat van de procesvertegenwoordiger, niet op inhoudelijke stukken van het materiële geschil. X verzet zich tegen het verzoek en voert aan dat geen reëel gevaar bestaat en dat anonimiteit haar procespositie schaadt, omdat zij de bevoegdheid van de inspecteur niet kan verifiëren. In geschil is of de inspecteur op grond van art. 8:29 Awb mag procederen zonder zijn identiteit en het mandaatbesluit te openbaren.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur onvoldoende concreet maakt welke dreiging bestaat en dat het verzoek niet voldoet aan het procesreglement, omdat het mandaatbesluit niet is overgelegd. De rechtbank maakt duidelijk dat de stelling van dreiging, gelet op de gemotiveerde betwisting door X, niet opweegt tegen haar belang om de mandaatbevoegdheid en identiteit te toetsen. Openbare bronnen bieden geen steun aan het standpunt van de inspecteur, waarbij relevant is dat slechts één categorie soevereinen als daadwerkelijk dreigend wordt aangemerkt. De rechtbank wijst het verzoek af en verzoekt de inspecteur binnen twee weken aan te geven of hij de stukken alsnog in het geding brengt.
Wetingang:
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.29
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.31
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 11 november
Informatiesoort: VN Vandaag