X heeft een AOW-uitkering en twee pensioenuitkeringen. Hierop zijn onder meer inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet (Zvw) ingehouden. Volgens X mogen deze bijdragen niet voor zijn rekening komen, maar moet dit voor rekening komen van de uitkerende instanties. Hij beroept zich onder meer op het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. Daarnaast zouden de bijdragen in mindering moeten komen op zijn belastbare inkomen uit werk en woning. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2024/10.1.3) oordeelt dat X als verzekeringsplichtige de inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het in een kalenderjaar genoten bijdrage-inkomen. Bij loon uit vroegere dienstbetrekking komt de bijdrage namelijk vanaf de maand die start na het bereiken van de AOW-leeftijd voor rekening van de verzekerde. In de Wet IB 2001 is voorts expliciet bepaald dat de bijdrage niet kan worden afgetrokken. AOW’ers met een aanvullend pensioen en AOW’ers zonder aanvullend pensioen zijn geen gelijke gevallen. Er is dus geen strijd met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. X' hoger beroep is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X wel een immateriëleschadevergoeding van € 1500 en een proceskostenvergoeding van € 1255,50. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Zorgverzekeringswet artikel 42
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 6.18
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikel 14
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten artikel 26
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Loonbelasting, Europees belastingrecht
Editie: 18 november
Informatiesoort: VN Vandaag