Belanghebbende, X, werkt binnen het A-concern bij het Australische Y Ltd. Y Ltd. is de dochter van het Nederlandse Z BV. Aan X worden ‘Profit Rights’ (winstrechten) toegekend, en vanaf 2018 ook ‘Share Rights’ met daaraan gekoppeld een recht op dividend-equivalente betalingen. Vanaf 1 mei 2020 werkt X binnen het A-concern voor de Nederlandse vennootschap Q BV en vanaf augustus 2020 woont en werkt X in Nederland. In oktober 2020 ontvangt X in totaal € 250.000 in verband met de aan hem toegekende rechten. Q BV houdt hierop LB in en belast dat door aan Y Ltd. Bij het opleggen van de IB-aanslag 2020 houdt de inspecteur rekening met deze betalingen. Hij is van mening dat zij in box 1 vallen. X stelt dat de rechten in box 3 thuis horen.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de betaling die X in oktober 2020 ontving tot zijn box 1 inkomen behoort. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 is namelijk sprake van afzonderlijke rechten: een aandelenoptierecht en daarnaast een recht op loon in geld. De rechten in de jaren 2015-2019 zijn aan X toegekend. De betaling van het bedrag van € 250.000 vormt dan een (nagekomen) beloning voor in Australië verrichte arbeid. Op grond van art. 15 Belastingverdrag Nederland-Australië mag Australië exclusief belasting heffen over deze betaling. Nederland mag de betaling weliswaar in zijn belastinggrondslag opnemen maar moet dan een vermindering ter vermijding van dubbele belasting verlenen.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 10a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht
Editie: 27 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag