Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het belasten van de saldolijfrente een individuele en buitensporige last oplevert bij X. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt verminderd met € 538.209. De overgangsregeling op zich is niet in strijd met art. 1 EP EVRM.

X sluit in 1995 een saldolijfrenteverzekering af bij ASR. Vanaf 1 september 1995 ontvangt X uitkeringen uit deze verzekering. In juli 2021 stuurt ASR een brief over de afrekenverplichting van de verzekering naar X, die X ook ontvangt. Eerder brieven had X niet ontvangen, omdat ASR ze naar een verkeerd adres stuurde. In de brief merkt ASR op dat bij het bepalen van de afkoopwaarde een verkeerde aanname is gedaan. De juiste waarde van de verzekering per 31 december 2020 is € 608.091. X overlijdt in 2022. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2020 en belast daarbij het bedrag van € 608.091. Volgens X is dit echter in strijd met art. 1 EP EVRM en is er sprake van een individuele en buitensporige last.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het belasten van de saldolijfrente een individuele en buitensporige last oplevert bij X. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt verminderd met € 538.209. De overgangsregeling op zich is niet in strijd met art. 1 EP EVRM. Op grond van de overgangsregeling wordt namelijk het per 31 december 2020 resterende saldo in de heffing in box 1 betrokken (tegen een tarief van 45%) en zijn de uitkeringen daarna onbelast. Wel behoort de waarde van de polis vervolgens tot het box 3-vermogen. Met deze belastingheffing over de saldolijfrenteverzekering is de wetgever niet getreden buiten de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. Er is verder ook geen sprake van een schending van de fair balance op regelniveau. Wel is er in het geval van X dus sprake van een individuele en buitensporige last. De rechtbank wijst er daarbij op dat de saldolijfrenteaanspraak bij X in de IB-heffing is betrokken tegen een waarde van € 608.091. Dit terwijl hij in de periode van 1 januari 2021 tot aan zijn overlijden slechts € 69.882 aan uitkeringen heeft genoten. Verder is de waarde van de saldolijfrenteaanspraak door het overlijden van X verminderd tot nihil en bevat de nalatenschap van X onvoldoende middelen om de aanslag te kunnen betalen. Ook is van belang dat ASR de correspondentie over de afrekenverplichting en de (geschatte) omvang daarvan niet voorafgaand aan het afrekenmoment naar het adres van X heeft gestuurd. X is daardoor beperkt in zijn mogelijkheden om zich goed op de afrekenverplichting voor te bereiden, bijvoorbeeld door de saldolijfrenteverzekering te laten afkopen. De rechtbank voorziet zelf in rechtsherstel door de aanslag te verminderen met het verschil tussen de afkoopwaarde (€ 608.091) en de na 1 januari 2021 werkelijk genoten uitkeringen (€ 69.882).

[Bron Uitspraak]

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 27 mei

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

1386

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen