Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Belastingdienst terecht een hogere waarde toerekent aan een gekocht monumentaal pand voor de heffing van overdrachtsbelasting. Het door X ingebrachte taxatierapport mist bewijswaarde.

X BV koopt op 9 juli 2020 een monumentaal pand van 2112 m² voor € 800.000 en betaalt € 48.000 overdrachtsbelasting. Het pand is op dat moment verhuurd voor € 1.460.000 per jaar. Een gemeentelijke bestemming maakt bewoning rechtstreeks mogelijk. In april 2020 taxeert een door de verkoper ingeschakelde partij het pand op € 6.300.000. In december 2021 verkoopt X BV het pand voor € 8.200.000. X BV dient in bezwaar en beroep een eigen taxatierapport in waarin de waarde per juli 2020 wordt gesteld op € 1.000.000. De Belastingdienst laat in april 2023 het pand taxeren op € 4.200.000 en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op over het verschil met de koopsom. In geschil is of de inspecteur bij de naheffingsaanslag mag uitgaan van een hogere waarde in het economische verkeer dan de betaalde koopsom.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur een hogere waarde aannemelijk maakt. Het door hem ingebrachte taxatierapport bevat passende referentieobjecten en is terughoudend gewaardeerd, mede gezien een eerdere taxatie van € 6.300.000 en de latere verkoopprijs van € 8.200.000 zonder relevante wijzigingen aan het pand. Het door X ingebrachte rapport gaat uit van onjuiste uitgangspunten omdat het doel “overig” vermeldt terwijl het pand verhuurd is, en stelt dat bewoning niet was toegestaan terwijl dit wel zo is. Hierdoor kent de rechtbank daaraan geen bewijswaarde toe. Het beroep van X BV is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op belastingen van rechtsverkeer artikel 9

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Editie: 23 september

Informatiesoort: VN Vandaag

12

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen