Advocaat-generaal Kokott concludeert dat België art. 8 lid 7 ATAD niet hoeft om te zetten in nationale wetgeving. Dit geldt niet alleen al op grond van een teleologische uitlegging van deze bepaling, maar ook omdat art. 3 ATAD slechts in een minimale harmonisatie voorziet.

Bij de omzetting van EU-richtlijn 2016/1164 (ATAD) neemt België art. 8 lid 7ATAD niet over. Deze bepaling betreft de aftrek van belasting die een dochteronderneming in het buitenland heeft betaald. De Europese Commissie verzoekt het Hof van Justitie EU om vast te stellen dat België zijn verplichtingen uit hoofde van de richtlijn heeft geschonden door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan art. 8 lid 7 ATAD.

Advocaat-generaal Kokott concludeert dat België art. 8 lid 7 ATAD niet hoeft om te zetten in nationale wetgeving. Dit geldt niet alleen al op grond van een teleologische uitlegging van deze bepaling, maar ook omdat art. 3 ATAD slechts in een minimale harmonisatie voorziet. De A-G overweegt hierbij dat België met betrekking tot de voorschriften inzake gecontroleerde buitenlandse vennootschappen voor de optie van art. 7 lid 2 onderdeel b ATAD heeft gekozen en dat de in art. 8 lid 7 ATAD bedoelde aftrekmogelijkheid niet moet worden toegepast op art. 7 lid 2 onderdeel b ATAD. De toepassing van art. 8 lid 7 ATAD heeft uitsluitend betrekking op de toerekening in de zin van art. 7 lid 2 onderdeel a ATAD. Verder moet art. 8 lid 7 ATAD restrictief worden uitgelegd. Het beroep van de EC moet volgens de A-G ongegrond worden verklaard.

[Bron Uitspraak]

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingrecht algemeen

Editie: 26 mei

Informatiesoort: VN Vandaag

16

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen