Hof 's-Hertogenbosch komt niet toe aan de beoordeling van de afwaardering van de vordering omdat niet aannemelijk wordt gemaakt dat de vordering ultimo 2017 bestaat.

X BV coördineert zorghulpverlening en distribueert hulpmiddelen en kennis. Y BV houdt 51% van de aandelen in X BV. Zij sluiten een franchiseovereenkomst waarbij X BV zorgopdrachten werft en Y BV deze uitvoert. X BV factureert zorgcoördinatievergoedingen aan Y BV. In 2019 wordt Y BV failliet verklaard. In de aangifte VPB 2017 claimt X BV een afwaardering van € 300.000 voor een vordering op Y BV. De inspecteur corrigeert dit bedrag. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV de vordering niet aannemelijk maakt en dat de overlegde stukken onvoldoende zijn onderbouwd met objectief controleerbare documenten. X BV stelt hoger beroep in.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat uit de overlegde stukken niet blijkt dat de vordering ultimo 2017 bestaat. Aan de beoordeling of de vordering kan worden afgewaardeerd komt het hof derhalve niet toe. Daarnaast brengt goed koopmansgebruik mee dat voor het bepalen van de waarde van de vordering in 2017, feiten en omstandigheden van dat jaar van belang zijn. Dat het faillissement van Y BV in 2019 tijdens het indienen van de aangifte VPB 2017 bekend was, leidt er niet toe dat de vordering in 2017 onvolwaardig was en afgewaardeerd kan worden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Editie: 16 mei

Informatiesoort: VN Vandaag

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen