Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting te laat heeft ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond omdat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

X BV is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Gemachtigde laat een woning met kantoorruimte bouwen. X BV rekent het pand tot het ondernemingsvermogen en brengt de voorbelasting op de bouwkosten in aftrek. Gemachtigde verhuurt de kantoorruimte van 1 januari 2010 tot 1 september 2021 met omzetbelasting aan X BV. X BV dient op 27 februari 2018 een suppletieaangifte in over 2015, waarin een te betalen bedrag aan omzetbelasting wordt aangegeven, grotendeels vanwege privégebruik van het pand. De inspecteur legt op 4 december 2020 een naheffingsaanslag op conform de suppletie. Op 10 oktober 2021 sluiten partijen een vaststellingsovereenkomst waarin X BV afstand doet van bezwaar en beroep tegen het deel van de naheffingsaanslag dat ziet op privégebruik. Op 8 februari 2024 dient X BV alsnog bezwaar in tegen de naheffingsaanslag, stellend dat de Belastingdienst zich niet aan de VSO houdt en dat het bezwaar ook andere elementen betreft. X BV voert aan pas in januari 2024 op de hoogte te zijn van de naheffingsaanslag door een betalingsherinnering, maar erkent ter zitting dat het mogelijk is dat de aanslag eerder is ontvangen. In geschil is of het bezwaar van X BV tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV het bezwaar te laat heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag expliciet in de vaststellingsovereenkomst wordt genoemd en dat X BV destijds geen melding maakt van het niet ontvangen van de aanslag. Gezien de parafering van alle pagina’s van de VSO en de verklaring van X BV ter zitting, acht de rechtbank aannemelijk dat X BV de naheffingsaanslag in 2021 heeft ontvangen. De rechtbank verwerpt het beroep op verschoonbare termijnoverschrijding, omdat X BV in 2020 en 2021 in staat was om met de inspecteur te overleggen over de aanslag. De rechtbank komt daarom niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de aanslag of de gevolgen van de VSO. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:11

Algemene wet bestuursrecht 6:9

Algemene wet bestuursrecht 6:8

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 10 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

27

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen