De heffingsambtenaar legt op 7 december 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting op aan X omdat zijn auto zonder geldige parkeerbetaling geparkeerd staat. X dient op 5 februari 2023 een bezwaar in via e-mail, waarin hij aangeeft het niet eens te zijn met de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar vraagt op 4 april 2023 om bewijs van betaling en stelt dat X niet-ontvankelijk kan worden verklaard als hij binnen veertien dagen geen bewijs levert. X reageert niet binnen de gestelde termijn, waarna de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaart. X stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep ongegrond verklaart. In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar X de gelegenheid had moeten bieden om het verzuim te herstellen voordat hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaart. Het e-mailbericht van 4 april 2023 biedt deze gelegenheid niet, omdat daarin om bewijs van betaling wordt gevraagd en niet wordt gewezen op ontbrekende gronden van het bezwaar. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en draagt de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen binnen zes weken, zo nodig na X alsnog te hebben gehoord. Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 1 juli
Informatiesoort: VN Vandaag