Diverse buitenlandse fondsen uit het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Luxemburg verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. Dit betreft zowel jaren waarin de teruggaafregeling relevant is als jaren waarin de afdrachtverminderingsregeling relevant is. De inspecteur wijst alle verzoeken af. In beroep stellen de buitenlandse fondsen dat sprake is van schending van de vrijheid van kapitaalverkeer. Rechtbank Zeeland-West-Brabant wijst de verzoeken af.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de rechtbank de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting van de buitenlandse fondsen terecht heeft afgewezen. Er is geen sprake van schending van de vrijheid van kapitaalverkeer. Dit geldt zowel voor de jaren waarin de teruggaafregeling relevant is als voor de jaren waarin de afdrachtverminderingsregeling relevant is. Voor de jaren waarin de teruggaafregeling relevant is verwijst het hof naar de KA Deka-arresten van de Hoge Raad (23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1674, V-N 2020/54.14 en 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1112, V-N 2024/39.9). Voor de jaren waarin de afdrachtverminderingsregeling relevant is verwijst het hof naar de arresten van de Hoge Raad van 9 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:506, V-N 2021/17.10) en 13 september 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1176, V-N 2024/40.12). Het hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Wetingang:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie artikel 63
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 28
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Europees belastingrecht, Dividendbelasting
Editie: 21 november
Informatiesoort: VN Vandaag