X BV wordt in 2010 opgericht door A. Op 31 oktober 2013 richt D zijn personal holding op: Z BV. Z BV verkrijgt daarbij 30% van de aandelen in X BV. D verricht vanaf 31 oktober 2013 werkzaamheden voor X BV en is vanaf 1 april 2014 bestuurder van X BV. X BV betaalt vanaf 1 januari 2014 premies werknemersverzekeringen over het loon van D. Daarbij wordt de doorbetaaldloonregeling toegepast. In 2018 richten de holding van A en Z BV een nieuwe vennootschap op: Q BV. Daarbij worden de belangen in X BV ingebracht. In 2019 stelt X BV dat D vanaf 1 januari 2018 niet langer verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De inspecteur is het daar echter niet mee eens en legt LH-naheffingsaanslagen 2018-2020 op aan X BV. In geschil is of D in de jaren 2018-2020 in dienstbetrekking staat tot X BV.
Hof Amsterdam oordeelt dat D in dienstbetrekking staat tot X BV. Het hof acht daarbij van belang dat de doorbetaaldloonregeling kon worden toegepast op het loon op de door D voor X BV verrichte werkzaamheden. Dit betekent dan ook dat D zich jegens X BV heeft verplicht om persoonlijk arbeid te verrichten en is het aannemelijk dat X BV de verplichting op zich heeft genomen om loon te betalen aan D voor de door hem te verrichten werkzaamheden. Ook is er volgens het hof sprake van een gezagsverhouding. Het hof merkt ook op dat schriftelijke overeenkomsten, zoals een arbeidsovereenkomst tussen D en Z BV, een managementovereenkomst tussen Z BV en X BV en een (management)overeenkomst tussen Q BV en X BV, ontbreken. De naheffingsaanslagen blijven in stand.
Wetingang:
Wet op de loonbelasting 1964 artikel 2
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Loonbelasting
Editie: 11 november
Informatiesoort: VN Vandaag