Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de BOR niet van toepassing is op de waarde van de vermogensbestanddelen in de onderneming voor zover de gerechtigdheid daartoe is uitgebreid in de bezitsperiode van één jaar voorafgaand aan het overlijden.

Mevrouw A houdt onder andere de aandelen in Holding B BV. B BV houdt alle aandelen in C BV, die op haar beurt weer aandelen houdt in diverse deelnemingen. A overlijdt op 22 maart 2016. Belanghebbende, X, is een van de erfgenamen van A. X is het niet eens met de aan haar opgelegde aanslag erfbelasting naar een belaste verkrijging van € 9,8 mln. Twistpunt vormen de uitbreidingen in twee vennootschappen. Volgens de inspecteur kunnen deze uitbreidingen niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling, omdat deze niet al een jaar in het bezit van A waren op het moment van overlijden. Verder is er onenigheid over de omvang van de duurzaam overtollig liquide middelen en effecten. Rechtbank Gelderland oordeelt dat voor de uitbreidingen is voldaan aan de bezitseis. Verder is aannemelijk gemaakt dat een deel van de liquide middelen en effecten tot het ondernemingsvermogen behoort, omdat dit wordt aangehouden ter versteviging van de gedreven onderneming. De aanslag wordt verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar bedrag van € 5,5 mln.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de BOR niet van toepassing is op de waarde van de vermogensbestanddelen in de onderneming voor zover de gerechtigdheid daartoe is uitgebreid in de bezitsperiode van één jaar voorafgaand aan het overlijden. Het hof verwijst daarbij naar de jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat de uitbreidingen van de belangen in de beide deelnemingen zijn gefinancierd met eigen middelen die kwalificeren als ondernemingsvermogen is daarbij niet van belang. Met betrekking tot de liquide middelen en effecten in de holding stelt het hof vast dat X niet aannemelijk maakt dat die effecten en liquide middelen dienstbaar zijn aan de onderneming van C BV en haar deelnemingen. X onderbouwt niet dat en in hoeverre de middelen van C BV en haar deelnemingen ontoereikend zouden zijn (als basis) voor voorgenomen investeringen en overnames, op grond waarvan een nader buffervermogen zou moeten worden aangenomen. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Successiewet 1956 artikel 35C

Successiewet 1956 artikel 35D

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Inkomstenbelasting

Editie: 10 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

12

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen