Aan X is voor het jaar 2016 een aanslag met vermogensrendementsheffing (box 3) opgelegd. Volgens X is het heffen over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen een onrechtmatige overheidsdaad. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt X in het ongelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2024/9.1.1) oordeelt dat niet de belastingrechter, maar uitsluitend de civiele rechter, bevoegd is om vast te stellen of sprake is van een onrechtmatige daad. De box 3-heffing is volgens de Hoge Raad alleen voor 2017 en latere jaren in strijd met het EVRM (zie HR 20 mei 2022, 21/04407, ECLI:NL:HR:2022:720, V-N 2022/23.3). Gelet op de ruime financiële situatie van X, bestaande uit een eigen huis zonder hypotheek, niet geringe bank- en spaartegoeden en een pensioen, is ook geen sprake van een individuele en buitensporige last. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema: Box 3.
Wetingang:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikel 14