De broer van X emigreert in 1975 naar het Verenigd Koninkrijk. In verband met zijn ziekte (MS) verblijft hij in 2014 enkele maanden in Nederland, omdat geen gespecialiseerde zorg in het VK voorhanden is. Na zijn terugkeer naar het VK gaat zijn gezondheid weer achteruit. In 2015 besluit de broer daarom om weer naar Nederland te vertrekken voor zijn behandeling. Omdat zijn gezondheid steeds verder achteruit holt, kan hij niet meer terugkeren naar zijn huis in het VK en overlijdt hij in 2019 in Nederland. X is het niet eens met de aan haar opgelegde aanslag erfbelasting in verband met de erfenis van haar broer. Volgens X woonde haar broer in 2019 in het VK. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de broer van X voorafgaand aan en op het moment van zijn overlijden in Nederland woont.
Hof Amsterdam is het met de rechtbank eens dat de broer van X ten tijde van zijn overlijden in Nederland woont. De aanslag erfbelasting is dan ook correct. Op het moment van zijn overlijden had X een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Van belang is daarbij onder andere de duur van het verblijf in Nederland voorafgaand aan zijn overlijden, een ononderbroken periode van bijna vier jaren en drie maanden in een zorginstelling in Nederland. Verder is van belang dat de broer de Nederlandse nationaliteit had, de Nederlandse taal sprak en een band had met zijn in Nederland woonachtige familie. Daarnaast overweegt het hof nog dat uit de waarneembare feiten blijkt dat de broer de intentie had om gedurende zijn medische behandeling in Nederland te verblijven, tot aan de datum van zijn overlijden. Dit prevaleerde boven de wil om terug te keren naar het VK.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 4
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Schenk- en erfbelasting
Editie: 29 september
Informatiesoort: VN Vandaag