X verricht BTW-belaste ICT-diensten. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, kondigt de inspecteur een BTW-naheffing over 2018 aan in het concept controlerapport van 27 november 2023. De BTW-naheffing ziet op correcties in verband met ten onrechte in aftrek gebrachte BTW, privégebruik auto en niet afgedragen BTW op verkoopfacturen in 2018. X krijgt tot 11 december 2023 de tijd om te reageren op de aangekondigde boetes en tot 18 december 2023 om te reageren op het concept controlerapport. Ook wordt X de mogelijkheid geboden voor een slotgesprek. Op 8 december 2023 verzoekt X om het slotgesprek te laten plaatsvinden in januari, vanwege zijn vakantie. De aangekondigde BTW-naheffingsaanslag is met dagtekening 28 december 2023 opgelegd, vanwege het verstrijken van de termijn voor het opleggen van de BTW-naheffingsaanslag op 31 december 2023. Op 3 januari 2024 reageert X inhoudelijk op het concept controlerapport en op 19 februari 2024 is het definitieve controlerapport opgemaakt. In geschil is of de BTW-naheffingsaanslag is opgelegd in strijd met het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel en of de hoogte van de naheffingsaanslag juist is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat geen sprake is van een ongeoorloofde schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. Een dreigende verjaring van de BTW-heffing is een rechtvaardigingsgrond voor het feit dat X niet voorafgaand aan het opleggen van de BTW-naheffingsaanslag in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord.
Wetingang:
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 15
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting, Europees belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 23 september
Informatiesoort: VN Vandaag