Hof Amsterdam oordeelt dat X in juli 2019 verplichtingen jegens de gemeente en daarmee gepaard gaande risico’s is aangegaan, die niet passen bij het beheer van privévermogen.
X koopt in december 2015 een vrijstaande woning met schuur en weiland voor € 479.000. De onroerende zaak is vervolgens in kavels gesplitst. In september 2016 verkoopt de woning met schuur en een deel van de grond voor € 330.000. In juli 2019 sluit X met betrekking tot de rest een anterieure overeenkomst met de gemeente voor het realiseren van vier bouwkavels voor vier nieuwe woningen. Hierbij bedingt de gemeente van X een vergoeding van € 98.349. In geschil is of X bij de latere verkoop van deze kavels als BTW-ondernemer optreedt. In geschil zijn de naheffingsaanslagen omzetbelasting over 2019 en 2021. Volgens Rechtbank Noord-Holland heeft X actieve stappen gezet die niet passen bij het enkele beheer van privévermogen. X stelt vergeefs dat zij de woning aanvankelijk zelf wilde betrekken, maar dat die niet geschikt bleek. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat X in juli 2019 verplichtingen jegens de gemeente en daarmee gepaard gaande risico’s is aangegaan, die niet passen bij het beheer van privévermogen. Daarom heeft X bij de levering van twee kavels als bouwterrein in 2019 en 2021 als BTW-ondernemer gehandeld. De andere twee kavels zijn na de in geschil zijnde tijdvakken verkocht. Gelet op dit tijdsverloop en deze fasering, is sprake van een duurzaam streven naar opbrengst, zoals vereist voor het ondernemerschap. Dit oordeel sluit ook aan bij de overeenkomst, waarin expliciet is opgenomen dat de ontwikkeling van het bouwprogramma zo veel mogelijk wordt overgelaten aan de grondeigenaren, die daarmee in wezen de rol van projectontwikkelaar toebedeeld hebben gekregen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7