X BV komt met een investeerder overeen dat zij een perceel grond levert en daarop een zorgcomplex realiseert. X BV en de aan haar gelieerde B BV zijn opgericht om dementiepatiënten een goede woonsituatie te bieden. X BV is verantwoordelijk voor de realisatie van het zorgcomplex met bijbehorende inrichting. B BV verhuurt de in het zorgcomplex gerealiseerde appartementen aan de bewoners en draagt zorg voor de gezamenlijke ruimtes van het pand en bijbehorende inrichting. B BV is vanaf de start van de exploitatie van het zorgcomplex verantwoordelijk voor onderhoud en vervanging van de door X BV opgeleverde inrichting. De investeerder verstrekt de financiering voor de realisatie van het zorgcomplex en is als eigenaar van het zorgcomplex verantwoordelijk voor de instandhouding daarvan. De zorg aan de bewoners wordt verstrekt door E BV. In de BTW-aangiften over het eerste en tweede kwartaal 2020 vraagt X BV de in rekening gebrachte voorbelasting voor de realisatie en de inrichting van het zorgcomplex terug. De inspecteur wijst het verzoek voor het eerste kwartaal 2020 af en stelt een naheffingsaanslag vast. Voor het tweede kwartaal 2020 heeft de inspecteur een teruggaafbeschikking gegeven waarin de teruggaaf lager is vastgesteld dan verzocht. X BV gaat in bezwaar en (hoger) beroep. In hoger beroep is in geschil of X BV terecht de BTW op alle aan haar in rekening gebrachte kosten in aftrek heeft gebracht. 

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X BV recht heeft op aftrek van BTW op alle aan haar in rekening gebrachte kosten. Uit de toelichting van X BV tijdens de zitting volgt dat de kosten zijn gemaakt voor de realisatie van het zorgcomplex. De door X BV toegelichte combinatie van de financiering door de investeerder, de realisatie door X BV en de exploitatie door B BV beschrijft een geloofwaardig en begrijpelijk bedrijfsmodel. Er is geen sprake van misbruik van recht. Het hoger beroep van X BV is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 15