X is gehuwd en geniet in 2022 en 2023 een belastbaar inkomen van respectievelijk € 7723 en € 8774, voornamelijk uit vroegere dienstbetrekking, deels in het buitenland. Zij is de minstverdienende partner en voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling van de algemene heffingskorting. In haar aangiften vraagt zij om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het buitenlandse inkomen en verklaart recht te hebben op uitbetaling van de algemene heffingskorting. De inspecteur accepteert de aangiften maar stelt het uit te betalen bedrag vast op € 15 (2022) en nihil (2023). X meent dat deze aftrek niet mag worden betrokken bij de berekening van de uitbetaling van de heffingskorting. In geschil is of de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting de uitbetaling van algemene heffingskorting mag verminderen.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat uit art. 8.9 Wet IB 2001 volgt dat verhoging van de gecombineerde heffingskorting wordt verminderd met de belastingvermindering wegens regelingen ter voorkoming van dubbele belasting. De aftrek verlaagt het toetsniveau, waardoor de uitbetaling lager uitvalt. De wetsgeschiedenis bevestigt dat de wetgever wil voorkomen dat belastingplichtigen met buitenlands inkomen de volledige heffingskorting uitbetaald krijgen wanneer na deze aftrek weinig Nederlandse belasting resteert. Het bezwaar van X faalt omdat zij geen feitelijk en rechtens gelijke gevallen aanvoert ter onderbouwing van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel. De inspecteur past de berekening correct toe en de beroepen van X zijn ongegrond.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 2.7
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 8.1
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 8.8
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 8.9
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 29 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag