Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X door gebruik van een buitenlandse vennootschapsstructuur een aanmerkelijk belang houdt en een uitdeling ontvangt.

X woont tot 3 september 2009 in Nederland en verhuist daarna naar Panama. In 2007 worden via een gelaagde structuur vennootschappen in de Seychellen, Cyprus en Nederland opgericht, waarbij X als directeur optreedt van de Nederlandse vennootschappen. Op 10 februari 2009 keert een Nederlandse vennootschap dividend uit aan een Cypriotische dochter, waarna het bedrag via de structuur wordt doorgesluisd. In 2021 verzoekt de inspecteur op basis van art. 55 AWR om informatie over X van het OM. Daarnaast kondigt de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2009 aan, met een voordeel uit aanmerkelijk belang. X betwist de navorderingsgrond en stelt dat de inspecteur al in 2011 op de hoogte was van de structuur. X voert aan dat de verlengde navorderingstermijn niet geldt, dat geen uitdeling heeft plaatsgevonden en dat hij geen aanmerkelijk belang heeft. Daarnaast stelt X dat gemaakte kosten in mindering moeten komen op het voordeel. De inspecteur betwist deze standpunten en stelt dat X de uiteindelijke belanghebbende is van de structuur en de uitdeling. X gaat in beroep. In beroep is onder andere in geschil of de inspecteur terecht en tijdig een navorderingsaanslag IB/PVV 2009 oplegt wegens een uitdeling uit aanmerkelijk belang via een buitenlandse structuur, en of X recht heeft op een immateriëleschadevergoeding.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur een nieuw feit heeft en de verlengde navorderingstermijn mag toepassen, omdat X door de buitenlandse structuur dividendinkomsten buiten het zicht van de inspecteur houdt. De rechtbank acht aannemelijk dat X de uiteindelijke belanghebbende is en een uitdeling ontvangt, zodat sprake is van een aanmerkelijk belang. De inspecteur hoeft niet met kosten rekening te houden, omdat X niet aantoont dat deze kosten zijn gemaakt ter verwerving van het voordeel. De rechtbank verwerpt de stellingen over schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. X' beroep is ongegrond. X krijgt wel een immateriëleschadevergoeding en proceskostenvergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarvoor zowel de inspecteur als de Staat aansprakelijk zijn.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Wet inkomstenbelasting 2001 4.12

Wet inkomstenbelasting 2001 4.6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 11

Algemene wet bestuursrecht 8:42

Algemene wet bestuursrecht 8:29

Algemene wet inzake rijksbelastingen 55

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 10 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

29

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen