Y exploiteert tot haar overlijden in 2017 in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf. X is de zus van Y en enig erfgenaam. Het akkerbouwbedrijf hanteert een gebroken boekjaar dat loopt van 1 mei tot en met 30 april. Op 30 april 2015 staat op de balans € 10.944 aan financiële vaste activa en € 312.260 aan liquide middelen. Op de balans per 30 april 2016 zijn effecten van € 866.687 en liquide middelen van € 461.056 als ondernemingsvermogen geëtiketteerd. Voorheen behoorden deze activa tot het privévermogen van Y. De inspecteur is van mening dat het beleggingsvermogen voor een bedrag van € 1.015.953 geen onderdeel uitmaakt van het ondernemingsvermogen en dus niet onder de bedrijfsopvolgingsregeling valt. Rechtbank Noord-Nederland (V-N 2023/38.2.2) oordeelt dat Y zelf al in 2015 investeringsplannen heeft gemaakt. Y is hiertoe een overeenkomst aangegaan met de buren. Y heeft ook zelf de heretikettering van de financiële activa gedaan. De vastlegging daarvan in de jaarrekening en aangiften IB/PVV die X na Y's overlijden heeft opgesteld, zijn slechts een gevolg daarvan. De rechtbank vindt het aannemelijk dat X na Y's overlijden de zakelijke afspraken is nagekomen die in aard en omvang gelijk zijn aan de afspraken die Y vóór haar overlijden met derden had gemaakt. Het gehele ondernemingsvermogen valt dan onder de bedrijfsopvolgingsregeling, omdat niet weersproken is dat de going-concern-waarde nihil is. De rechtbank verklaart X' beroep gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden bereiken partijen een compromis. Zij komen overeen dat de aandelen niet tot het ondernemingsvermogen behoren en de vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) moet worden vastgesteld op € 2.450.000. De aanslag wordt verminderd.
Wetsartikelen:
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Editie: 22 juli
Informatiesoort: VN Vandaag