X bv exploiteert een uitzendbureau. Bij de vaststelling van de gedifferentieerde Wga-premie over 2008 is rekening gehouden met één aan X bv toegerekende wao-uitkering. De betreffende oud-werknemer was in 2002 enkele maanden bij haar in dienst. X bv stelt dat haar publieke Wga-premie te hoog is. Rechtbank Breda oordeelt dat de situatie van privaat verzekerden en eigenrisicodragers zodanig afwijkt van de publiek verzekerden – zoals X bv - dat geen sprake is van gelijke gevallen. X bv beroept zich ten onrechte op de discriminatieverboden van art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het UWV de opslagen en kortingen voor kleine werkgevers zodanig mag vaststellen, dat rekening wordt gehouden met (een deel van de) indirecte uitkeringslasten die zijn toe te rekenen aan niet meer bestaande kleine werkgevers in die sector. X bv verzet zich ook vergeefs tegen de zogenaamde rentehobbelopslag. De delegatiebepalingen van de Wet financiering sociale verzekeringen zijn voorts niet geschonden. X bv gaat in cassatie. De onderhavige procedure gaat slechts over de gedifferentieerde Wga/premie. X bv en de Belastingdienst hebben namelijk afgesproken om over de uniforme premie apart te procederen.
Advocaat-Generaal Van Ballegooijen is van mening dat van discriminatie geen sprake is, aangezien de wetgever juist heeft getracht de ongelijkheid tussen de verzekeraars zoveel mogelijk weg te nemen. Zo is met de rentehobbelopslag beoogd het verschil tussen de rentedekkingspremie van de private verzekeringen en de omslagpremie van de publieke verzekering te verkleinen. Voorts overweegt de A-G dat hem niet is gebleken dat door het Besluit Wfsv de delegatiegrenzen van art. 38, vierde lid, Wfsv zijn overschreden. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring.