A en haar echtgenoot H verwerven in 2002 elk een belang van 50% in Q BV. Q BV en Z BV houden de aandelen in een groep vennootschappen die actief is in de op- en overslag van granen, peulvruchten en diervoeders. Tevens houden A en H, samen met I, de broer van H, aandelen in een ander concern, waarvan Y BV de topholding is. Omdat zij alle drie kinderloos zijn, willen A, H en I de ondernemingen van beide concerns in stand houden en de vruchten uit de vennootschappen laten toekomen aan goede doelen. A en H richten daartoe stichting B op. In 2010 wordt de ANBI-status aan B verleend. In 2011 wordt vervolgens stichting C opgericht en koopt C de blote eigendom van de certificaten van aandelen in Q BV en Y BV voor € 1 gekocht van de aandeelhouders. De overdracht vindt plaats onder het voorbehoud van een persoonlijk recht van vruchtgebruik, ten behoeve van de verkopers. C is daarbij verplicht om het dertig jarig vruchtgebruik van de certificaten van de aandelen te schenken aan B. Dit scenario vindt net zo lang plaats totdat de ondernemingsactiviteiten van de beide concerns zijn gestaakt. Op dat moment eindigt het vruchtgebruik en moet C de certificaten van aandelen om niet overdragen aan B. Gedurende het bestaan van het vruchtgebruik berust het stemrecht met betrekking tot de certificaten van aandelen bij de vruchtgebruikers. A overlijdt in 2015. Zij heeft C tot haar enige erfgename aangewezen. C schenkt het vruchtgebruik van de aandelen van A vervolgens aan B. De inspecteur is van mening dat een fictieve vervreemding ex art. 4.16 lid 1 onderdeel e Wet IB 2001 door A van haar aandelen in Q BV en Y BV heeft plaatsgevonden. De inspecteur legt vervolgens een IB-aanslag op aan wijlen A.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur in verband met het overlijden van A terecht een belaste vervreemding als bedoeld in art. 4.16 lid 1 onderdeel e dan wel art. 4.16 lid 4 Wet IB 2001 in aanmerking heeft genomen. De rechtbank verwerpt daarbij de stelling dat aan het vruchtgebruik ten tijde van het overlijden een waarde van nihil moet worden toegekend. Na de overdracht van de bloot eigendom in 2011 is het economisch belang bij de certificaten van de aandelen namelijk volledig bij de drie vruchtgebruikers gebleven. Volgens de rechtbank zal C op geen enkel moment de volledige eigendom van de certificaten van aandelen verwerven. De bloot eigendom wast niet aan, omdat C telkens het 30-jarige vruchtgebruik weer 'om niet' moet verlenen aan B, zolang de ondernemingsactiviteiten van Q BV en Y BV en hun deelnemingen niet zijn geëindigd. Na het staken van die ondernemingsactiviteiten eindigt het vruchtgebruik en moeten de certificaten van aandelen om niet aan B worden overgedragen. De bloot eigendom vertegenwoordigt daarom geen enkel economisch belang. Daarnaast is nog van belang dat het stemrecht ook volledig toekomt aan de vruchtgebruikers. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 4.16
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 19 september
Informatiesoort: VN Vandaag