X ontvangt in januari 2018 door een legaat 24,5% van de aandelen in X BV na het overlijden van zijn vader, tot wiens nalatenschap alle aandelen X BV behoren. In 2019 richten de erfgenamen Y BV op, brengen hun belangen X BV in en splitsen deze vennootschap in persoonlijke houdstervennootschappen. De houdstervennootschap van X ontvangt later dat jaar dividend uit X BV en keert daarvan een deel uit aan X. X vraagt de inspecteur om dit dividend buiten zijn inkomen uit aanmerkelijk belang te laten, omdat over het beleggingsvermogen bij overlijden al belasting is betaald. De inspecteur stelt dat art. 4.12a Wet IB 2001 alleen geldt voor direct krachtens erfrecht verkregen aandelen, en dat aandelen in een houdstervennootschap daar niet onder vallen. In geschil is of de dividenduitkering vanuit de persoonlijke houdstervennootschap onder art. 4.12a Wet IB 2001 valt.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat art. 4.12a Wet IB 2001 ook ziet op situaties waarin krachtens erfrecht verkregen aandelen door fiscaal gefaciliteerde fusie en splitsing zijn vervangen door aandelen in een persoonlijke houdstervennootschap. De dividenduitkering komt voort uit het bij de erflater belaste beleggingsvermogen en past binnen doel en strekking van de regeling. Een strikte tekstuitleg acht de rechtbank onjuist, omdat de toepassing gunstig uitwerkt voor de erfgenaam en geen ongewenste gevolgen zijn aangetoond. Het inkomen uit aanmerkelijk belang wordt voor 2019 op nihil gesteld en de belastingrente navenant verminderd.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 4.12
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 4.12A
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 26 november
Informatiesoort: VN Vandaag