Op 26 februari 2021 stelt de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking met de waarde van de onroerende zaak van X voor het jaar 2021 vast. X maakt op 6 april 2021 hiertegen bezwaar. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar op 29 november 2021 ongegrond. Op 1 januari 2022 stelt X de heffingsambtenaar schriftelijk in gebreke wegens het uitblijven van een tijdige beslissing. X ontvangt de uitspraak pas op 25 januari 2022. De heffingsambtenaar reageert op 24 januari 2022 en voegt een afschrift van de uitspraak op bezwaar toe, waarbij hij stelt dat de beslistermijn op 31 december 2021 is geeindigd en de uitspraak op bezwaar tijdig is gedaan. X stelt beroep in bij de rechtbank, die de WOZ-waarde verlaagt en het beroep gegrond verklaart. In hoger beroep bij het hof is alleen de vraag over de dwangsom nog in geschil, omdat de waarde en proceskostenvergoeding niet langer ter discussie staan. In geschil is of X recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X recht heeft op een dwangsom omdat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar niet tijdig bekend heeft gemaakt. De heffingsambtenaar moet uiterlijk 31 december 2021 uitspraak doen en deze bekendmaken. Omdat X de uitspraak pas op 25 januari 2022 ontvangt en de ingebrekestelling op 1 januari 2022 is ontvangen, ontstaat recht op een dwangsom vanaf 16 januari 2022 tot en met 24 januari 2022. Het hof kent de dwangsom toe voor negen dagen en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen oordeel geeft over de dwangsom. Het hof gelast de heffingsambtenaar tot betaling van de dwangsom aan X.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 25 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag