Het Hof van Justitie EU heeft op 18 december 2014 (C-131/13, V-N 2015/4.18), naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Hoge Raad, arrest gewezen in de Italmoda-zaak. De Hoge Raad (18 maart 2016, 11/02825bis, ECLI:NL:HR:2016:442, V-N 2016/17.22) heeft deze zaak verwezen naar Hof Den Haag (4 november 2016, 16/00148, ECLI:NL:GHDHA:2016:3374, V-N 2017/6.1.3), waarna de Hoge Raad in een tweede cassatieronde weer aan de beurt was (20 oktober 2017, 16/05660, ECLI:NL:HR:2017:2659, V-N 2017/51.4). De zaak betreft een BTW-carrouselfraudezaak waarin de opgelegde BTW-naheffingsaanslagen uiteindelijk worden verminderd tot € 232.601 (1999) en € 799.525 (2000). Italmoda is het hier niet mee eens en wendt zicht tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verklaart de klacht in de zaak Italmoda Mariano Previti en anderen tegen Nederland niet-ontvankelijk. De aan Italmoda opgelegde BTW-naheffingsaanslagen zijn niet te beschouwen als een ‘straf’ in de zin van het beginsel ‘geen straf zonder wet’ van art. 7 EVRM. De aanslagen hebben namelijk niet betrekking op het opleggen van belastingboetes, maar op de verplichting om opnieuw vastgestelde belastingbedragen te betalen. Ze hebben geen bestraffend doel en, hoewel de bedragen aanzienlijk zijn, zijn ze gebaseerd op een standaardberekening van de verschuldigde belasting.
Wetingang:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikel 7
Instantie: Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Editie: 21 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag