Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat exceptieve toetsing van art. 45aa aanhef sub b Uitv.reg. IB 2001 niet meebrengt dat de aanslagen IB/PVV 2017-2020 moeten worden verminderd op grond van nieuwe jurisprudentie over box 3.

X heeft in de jaren 2017-2020 banktegoeden van gemiddeld € 500.000. De aanslagen IB/PVV 2017-2020 zijn uitgaande van onder meer die banktegoeden opgelegd. Naar aanleiding van nieuwe jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot box 3, verzoekt X om ambtshalve vermindering van zijn aanslagen IB/PVV 2017-2020. De inspecteur wijst het verzoek af. In beroep is in geschil of exceptieve toetsing van art. 45aa aanhef sub b Uitv.reg. IB 2001 meebrengt dat de aanslagen IB/PVV 2017-2020 moeten worden verminderd op grond van nieuwe jurisprudentie over box 3.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de jurisprudentie waarnaar X verwijst is aan te merken als ‘nieuwe jurisprudentie’ als bedoeld in art. 45aa aanhef sub b Uitv.reg. IB 2001. De ‘nieuwe jurisprudentie-bepaling' is niet in strijd met art. 1 EP EVRM, maar vormt een uitzondering op de hoofdregel dat tijdig bezwaar moet worden gemaakt en uitzonderingen op de hoofdregel moeten strikt worden uitgelegd. Met deze bepaling wordt het belang van rechtszekerheid en het beginsel van formele rechtskracht gediend. Exceptieve toetsing van deze ‘nieuwe jurisprudentie-bepaling’ brengt niet mee dat de aanslagen moeten worden verminderd. X' beroep is ongegrond. Tegen een soortgelijke uitspraak van Rechtbank Den Haag is inmiddels sprongcassatie ingesteld.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 29 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

38

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen