X BV exploiteert een uitgaanscomplex, waar dj’s optreden. Bezoekers betalen entreegeld aan de deur en bij de garderobe. X BV is van mening dat sprake is van het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en past het verlaagde BTW-tarief toe. De inspecteur is van mening dat weliswaar sprake is van muziekuitvoeringen, maar de bezoekers niet uitsluitend of hoofdzakelijk daarvoor naar de uitgaansgelegenheid komen. Zij zijn er ook om te drinken, dansen en socializen. Er is dan geen sprake van het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen. De inspecteur legt naheffingsaanslagen BTW op aan X BV. Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat zij het verlaagde BTW-tarief kan toepassen op de entreegelden. Hetgeen wordt aangeboden, is namelijk niet soortgelijk aan wat op een danceparty aan de bezoekers wordt aangeboden. De naheffingsaanslagen blijven in stand.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2023/42.1.6) oordeelt eveneens dat het verlaagde BTW-tarief niet van toepassing is op de geïnde entreegelden. De optredens zijn voor de bezoekers namelijk van ondergeschikt belang. X BV maakt niet aannemelijk dat de bezoekers entreegelden betalen om toegang te krijgen tot de optredens. Uit aankondigingen op Facebook blijkt dat slecht mondjesmaat sprake is van promotie van artiesten. Daarnaast treden de artiesten niet altijd gedurende de gehele openingstijd van het uitgaanscomplex op. Het hof bevestigt de rechtbankuitspraak. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 9