Hof Den Haag oordeelt dat de heffing van forensenbelasting van X geen beperking van vrij verkeer van kapitaal oplevert. Het hof overweegt daarbij dat X zich niet bevindt in een situatie die objectief vergelijkbaar is met die van een persoon die zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft en daar een tweede woning aanhoudt.

X is eigenaar van een recreatiewoning in de gemeente Noordwijk en woont in Italië. Hij is het niet eens met de aan hem opgelegde aanslag forensenbelasting 2022. Rechtbank Den Haag heeft op 23 november 2017 in de procedure tegen de aanslag forensenbelasting 2016 alle grieven van X verworpen (SGR 17/262, ECLI:NL:RBDHA:2017:14060, V-N Vandaag 2018/601). Het beroep in cassatie is door de Hoge Raad afgedaan onder verwijzing naar art. 81 Wet RO (4 mei 2018, 17/06111, ECLI:NL:HR:2018:691, V-N Vandaag 2018/1055). Rechtbank Den Haag oordeelt dat de aanslag forensenbelasting 2022 terecht aan X is opgelegd. Bij de heffing van forensenbelasting wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen ingezetenen van Nederland en ingezetenen van andere lidstaten. De forensenbelasting vormt dan ook geen beperking van het vrij verkeer van kapitaal tussen Nederland en andere lidstaten. X wordt als inwoner van Italië niet anders behandeld dan inwoners van Nederland die geen hoofdverblijf hebben in de gemeente Noordwijk en op meer dan 90 dagen een gemeubileerde woning voor zichzelf of hun gezin ter beschikking houden in die gemeente. Ook is er verder geen strijd met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. Het gelijk is aan de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk.

Hof Den Haag oordeelt dat de heffing van forensenbelasting van X geen beperking van vrij verkeer van kapitaal oplevert. Het hof overweegt daarbij, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, dat X zich niet bevindt in een situatie die objectief vergelijkbaar is met die van een persoon die zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft en daar een tweede woning aanhoudt. Naast een analyse van de wetsgeschiedenis, verwijst het hof ook naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU. Het hof merkt verder ook op dat de beperking die voortvloeit uit de toepassing van de aan de orde zijnde belastingregeling kan worden gerechtvaardigd door de noodzaak de samenhang van het belastingstelsel te behouden. Het hof ziet in hetgeen X aanvoert ook geen reden om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie EU. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Gemeentewet 223

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Europees belastingrecht

Editie: 8 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

42

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen