X ontvangt een aanslag IB/PVV 2018. Na afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering door de inspecteur maakt X bezwaar, dat wordt afgewezen. X dient vervolgens een beroepschrift in bij de rechtbank, maar doet dit buiten de wettelijke termijn van zes weken. De gemachtigde van X voert aan dat hij door oogproblemen niet tijdig kan handelen en daarom een waarnemend collega-belastingadviseur heeft ingeschakeld om het beroep in te stellen. Deze collega handelt echter niet zoals afgesproken, waardoor het beroepschrift alsnog te laat wordt ingediend. De gemachtigde onderbouwt zijn medische situatie met verklaringen van een huisarts en oogkliniek. Op verzoek van de rechtbank licht de gemachtigde toe dat zowel zijn medische situatie als het falen van de collega de oorzaak zijn van de termijnoverschrijding. X' beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. X gaat in hoger beroep. In geschil is of het beroep van X wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk is verklaard, gelet op de inschakeling van een waarnemend adviseur.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de termijn voor het indienen van beroep zes weken bedraagt en dat het beroepschrift van X buiten deze termijn is ingediend. Het hof stelt vast dat X via haar gemachtigde tijdig een waarnemend collega-belastingadviseur inschakelt, maar dat deze niet handelt zoals afgesproken. Het hof overweegt dat fouten of miscommunicatie met een door of namens X ingeschakelde rechtshulpverlener in beginsel voor rekening van X komen. Het hof ziet geen reden om hiervan af te wijken, nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een verschoonbare termijnoverschrijding rechtvaardigen. Het hof bevestigt daarom de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank. X' hoger beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26c

Algemene wet bestuursrecht 6:11

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Wet inkomstenbelasting 2001 3.6

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6