X BV verhuurt bedrijfsruimten en terreinen aan een huurder en kiest voor met omzetbelasting belaste verhuur. De huurder gaat in 2018 failliet. Het terrein raakt vervuild en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg legt X BV een last onder bestuursdwang op om het terrein te reinigen. X BV voldoet hier niet aan, waarna het college een afvalverwerkingsbedrijf inschakelt. Het bedrijf stuurt facturen van in totaal € 226.416,10 inclusief € 39.295,36 omzetbelasting aan het college. Na een procedure bij de Raad van State besluit het college de kosten op X BV te verhalen. X BV betaalt deze kosten in augustus 2023 en verzoekt in de aangifte omzetbelasting over juli tot en met september 2023 om aftrek van de op de facturen vermelde omzetbelasting. De inspecteur wijst dit verzoek af.
In geschil is of X BV afnemer is van de afvalverwerkingsdienst en recht heeft op aftrek van de op de facturen vermelde omzetbelasting.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de provincie de afnemer is van de afvalverwerkingsdienst, omdat zij hiervoor een rechtsbetrekking aangaat met het afvalverwerkingsbedrijf. X BV heeft geen contractuele relatie met dit bedrijf en kan daarom geen aftrek claimen. Het kostenverhaal op X BV maakt haar geen afnemer in de zin van de Wet OB. De stelling dat sprake is van doorlopende posten verwerpt de rechtbank, omdat het college zelfstandig handelt en niet op naam en voor rekening van X BV. Daarmee kan alleen de provincie de omzetbelasting als voorbelasting in aftrek brengen. Het beroep van X BV is ongegrond.
Wetingang:
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 2
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 7
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 15
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 12 november
Informatiesoort: VN Vandaag