X heeft gedurende de jaren 2018, 2019 en 2020 op schepen gewerkt die voeren op internationale wateren. X was in loondienst bij bedrijf 1, gevestigd in Zwitserland, en werkte op schepen van bedrijf 2 SA, waarvan de werkelijke leiding in Zwitserland is gelegen. De schepen waarop X werkte, waaronder pijplegschepen en offshore constructieschepen, voeren in deze jaren op internationale wateren. X ontving fiscaal loon van bedrijf 1 en heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2018, 2019 en 2020, omdat hij meent recht te hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur heeft de bezwaren afgewezen, waarna X beroep heeft ingesteld.
In geschil is of X recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zijn inkomsten van bedrijf 1 in 2018, 2019 en 2020. De rechtbank stelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schepen waarop hij werkte zich bezighouden met commercieel vervoer van personen en goederen in internationaal verkeer, zoals bedoeld in art. 15 lid 3 van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland. De kernactiviteit van de schepen betreft het leggen van pijpleidingen en constructiewerkzaamheden, niet het commercieel vervoer. Nederland heeft daarom het exclusieve heffingsrecht over de inkomsten van X. De beroepen van X zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Editie: 20 juni
Informatiesoort: VN Vandaag