X woont ongehuwd samen met haar partner en drie kinderen. In 2015 koopt X samen met haar vader een woning, waarbij X 90% van de eigendom verwerft en haar aandeel volledig financiert via een lening bij haar vader. De woning wordt na aankoop verbouwd, waarbij X stelt 50% van de verbouwingskosten te dragen. X ontvangt maandelijks bedragen van haar vader, in totaal € 40.354 per jaar, en claimt in haar aangiften over 2017, 2018 en 2019 aanzienlijke renteaftrek. De ontvangen bedragen worden door X toegeschreven aan dividend uit aandelen in Y BV en huurinkomsten uit verhuurde panden, maar zij onderbouwt dit niet met schriftelijke bescheiden. De inspecteur vermindert de aanslagen in bezwaar en stelt dat de ontvangen bedragen feitelijk de rentelasten compenseren, waardoor de kosten niet op X drukken.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet overtuigend onderbouwt dat de rentekosten op haar drukken, omdat zij de ontvangen bedragen van haar vader niet met schriftelijke bescheiden koppelt aan andere inkomsten zoals dividend of huur. De inspecteur stelt terecht dat deze bedragen feitelijk de rentelasten compenseren, waardoor de rentekosten niet op X drukken in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. Voor 2018 en 2019 geldt een omkering en verzwaring van de bewijslast en ook daar toont X niet aan dat de rentelasten op haar drukken. De inspecteur heeft een ruimere aftrek toegestaan dan op basis van de overige geschilpunten mogelijk zou zijn. Het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt. De aanslagen zoals verminderd na bezwaar blijven in stand.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.111
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Huwelijksvermogensrecht, Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 7 november
Informatiesoort: VN Vandaag