Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op vergoeding van belastingrente omdat de belastingkorting niet voortvloeit uit de ingediende aangifte, maar uit een afzonderlijke beschikking.
X dient op 3 maart 2022 de aangifte IB/PVV 2021 in en verzoekt tegelijkertijd om omzetting van een AB-verlies uit 2019 in een belastingkorting. De inspecteur wijst dit verzoek af omdat de definitieve aanslag IB/PVV 2019 nog niet is opgelegd. Op 29 juli 2022 legt de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2019 op en zet het AB-verlies om in een belastingkorting van € 11.230. Bij de definitieve aanslag IB/PVV 2021 van 28 maart 2023 houdt de inspecteur rekening met de belastingkorting, maar vergoedt geen belastingrente. X maakt bezwaar en stelt dat de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte is vastgesteld en dat zij recht heeft op belastingrente. In geschil is of X recht heeft op vergoeding van belastingrente.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op vergoeding van belastingrente omdat de belastingkorting niet voortvloeit uit de ingediende aangifte, maar uit een afzonderlijke beschikking. De rechtbank stelt dat het aangiftesysteem terecht niet toestaat om de belastingkorting op te nemen, aangezien deze eerst moet worden vastgesteld. Verder oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet verplicht is om een voorlopige aanslag op te leggen en dat X zelf had kunnen verzoeken om een voorlopige aanslag. De rechtbank verwerpt ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het fair-play beginsel, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die strikte toepassing van de wet onredelijk maken. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.53
Algemene wet inzake rijksbelastingen 13
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30fd
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 26 mei
Informatiesoort: VN Vandaag